A-G IJzerman is van mening dat de bevoegdheid tot navordering al in 1993 was verjaard. Als de wetgever in 1991 de oude regeling van onbeperkt navorderen voor gevallen van vóór 1 januari 1985 toch had willen voortzetten, dan had dit expliciet genoemd moeten worden.

Erflater, de heer C, overlijdt op 21 september1981. Eind 2011 meldt zijn dochter X (belanghebbende) aan de inspecteur dat zij door de erfenis van haar vader over vermogen in Zwitserland beschikt. Aangezien dit vermogen destijds niet in de successie-aangifte was vermeld, legt de inspecteur in 2013 een navorderingsaanslag op. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de mogelijkheid tot navorderen al in 1993 vervallen. Vanaf 8 juni 1991 is de verlengde navorderingstermijn voor in het buitenland gehouden of opgekomen vermogensbestanddelen namelijk twaalf jaren. De nieuwe onbeperkte mogelijkheid tot navorderen geldt alleen voor gevallen waarin ten tijde van de inwerkingtreding van art. 66 lid 3 SW 1956 (1 januari 2012) nog navordering mogelijk is. Hof Amsterdam oordeelt dat de bevoegdheid tot navordering al in 1994 is verjaard, ervan uitgaande dat de akte van overlijden in 1982 is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. Het overgangsrecht van de wetswijziging in 1991 moet volgens hem zo worden uitgelegd dat in casu nog steeds de in principe oude onbeperkte navorderingstermijn geldt. Tot 31 december 1984 gold namelijk dat de bevoegdheid tot navordering – als geen aangifte over buitenlands vermogen was gedaan – pas verviel na vijf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop de onjuistheid of onvolledigheid ter kennis van de inspecteur was gekomen.

Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat de bevoegdheid tot navordering al in 1993 was verjaard. De navorderingstermijn is vanaf 1 januari 1985 wettelijk gesteld op vijf jaren, ingaande na de dag van de inschrijving van de akte van overlijden in de registers van de burgerlijke stand. Met ingang van 8 juni 1991 is de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaren ingevoerd voor in het buitenland gehouden of opgekomen vermogensbestanddelen (art. 16 lid 4 AWR). Als de wetgever de regeling van onbeperkt navorderen voor oude gevallen toch had willen voortzetten, dan had dit expliciet genoemd moeten worden. Nu dit niet is gebeurd, kan er vanuit worden gegaan dat dit niet de intentie van de wetgever is geweest. In de wetsgeschiedenis is voorts opgemerkt dat een onbeperkte navorderingsbevoegdheid in strijd is met de rechtszekerheid en dat een verdere verlenging van de navorderingstermijn dan twaalf jaren een te fors te achten inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel is. Bovendien heeft de A-G een zekere voorkeur ten gunste van de belastingplichtigen bij de uitleg van termijnen in overgangsrecht. Vaagheid van de kant van de wetgever, zou hij bij voorkeur niet ten laste van de belastingplichtigen willen brengen. De A-G concludeert ook voor het overige tot ongegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris (zie HR 3 maart 2017, nr. 16/03506, V-N 2017/13.18, TaxVisions editie 10 maart 2017).

Lees ook de thema's Navordering en De inkeerregeling

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Successiewet 1956 66

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 29 januari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen