Belanghebbende, de heer X, is samen met zijn echtgenote eigenaar van een recreatiewoning in de gemeente Vlagtwedde. In geschil is de inmiddels onherroepelijke WOZ-beschikking van 2007. De Hoge Raad (17 juni 2011, nr. 10/03623) heeft het betreffende cassatieberoep van X zonder motivering ongegrond verklaard. X verzoekt thans om herziening van de uitspraak van Hof Leeuwarden (2 juli 2010, nr. 151/08). Hierin oordeelde het hof dat X samen met zijn echtgenote eigenaar was van de onroerende zaak en dat de beschikking terecht op naam van X was gesteld. X baseert zijn herzieningsverzoek onder meer op het feit dat hem de toegang tot het recreatiepark was ontzegd en dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de waardeverminderende invloed daarvan. X verwijst daartoe naar jurisprudentie van Hof Arnhem uit 2003.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 20 januari 2015, 12/00033, V-N Vandaag 2015/150) oordeelt dat het niet bekend zijn van X met ten tijde van de uitspraak reeds bestaande jurisprudentie over waardevermindering door inbreuk op genot, geen feit of omstandigheid is die tot herziening kan leiden. X had namelijk redelijkerwijs bekend met de jurisprudentie kunnen zijn. Zo al gesproken zou kunnen worden van feiten en omstandigheden in de zin van art. 8:119 Awb, dan moet het hof geacht worden ermee bekend te zijn geweest. Het verzoek om herziening wordt ook voor het overige afgewezen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:119
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 21 september