Hof Den Haag oordeelt dat X sinds 25 februari 2011 een vorderingsrecht heeft met betrekking tot de door Y op de rekening van de notaris gestorte koopsom. Deze vordering behoort tot zijn box 3-bezittingen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, onderhandelt met Y over de verkoop van een pand. Tussen X en Y ontstaat op enig moment een geschil over de vraag of al dan niet rechtsgeldig een koopovereenkomst tot stand is gekomen inzake het pand, voor een koopsom van € 550.000. Er volgen vervolgens juridische procedures waarbij het pand aan Y wordt geleverd door inschrijving van een vonnis van de rechtbank bij het kadaster. Y maakt op 25 februari 2011 de koopprijs over naar een rekening van de notaris. In geschil is of X in zijn IB-aangifte een bedrag als box 3-bezitting moet verantwoorden in verband met het saldo op de rekening van de notaris.

Hof Den Haag (MK I, 12 december 2017, BK-17/00530, V-N 2018/18.1.3) oordeelt dat X sinds 25 februari 2011 niet meer de eigenaar is van het pand. Vanaf die datum heeft hij wel een vorderingsrecht met betrekking tot de door de Y op de rekening van de notaris gestorte koopsom. Vervolgens stelt het hof vast dat het vorderingsrecht behoort tot de rechten die niet op zaken betrekking hebben, en dus een bezitting is die tot de rendementsgrondslag dient te worden gerekend. Dat Y conservatoir beslag op de koopsom heeft gelegd, is volgens het hof niet van belang.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 12 juli

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen