Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verstrekking van een optie aan X door X BV een vermogensverschuiving inhoudt, waardoor een uitdeling aan X heeft plaatsgevonden. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is niet te hoog vastgesteld.
X is aandeelhouder en bestuurder van X BV en Y BV. Y BV verhuurt een onroerende zaak aan X BV. In 2018 verkoopt Y BV de onroerende zaak aan Z BV. X BV en Z BV komen een huurprijs overeen die hoger is dan de getaxeerde markthuur. Z BV verstrekt aan X een optie tot aankoop van de onroerende zaak, waarbij de koopprijs maandelijks afneemt. De inspecteur stelt dat X door het verkrijgen van de optie door X BV is bevoordeeld, wat leidt tot een uitdeling. X maakt bezwaar tegen de navorderingsaanslag en vergrijpboete, maar de inspecteur vermindert deze slechts gedeeltelijk. X stelt beroep in. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en of het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang juist is vastgesteld.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verstrekking van de optie aan X door X BV een vermogensverschuiving inhoudt, waardoor een uitdeling aan X heeft plaatsgevonden. De overeengekomen huurprijs tussen X BV en Z BV is hoger dan de getaxeerde markthuur, en de optie dekt het verschil tussen deze huurprijzen. X BV is hierdoor verarmd en X is bevoordeeld. De rechtbank stelt dat X en X BV zich bewust moeten zijn geweest van deze bevoordeling. De vergrijpboete is terecht opgelegd, maar wordt ambtshalve gematigd vanwege de lange duur van de procedure. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Wet inkomstenbelasting 2001 4.13
Instantie: Rechtbank Den Haag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 10 juni
Informatiesoort: VN Vandaag