Aan belanghebbende, X, wordt een aanslag schenkingsrecht opgelegd. X is het daar niet mee eens en beroept zich op het bestaan van een natuurlijke verbintenis. De inspecteur verklaart X niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. In verband met de beroepszaak nodigt de griffier van Rechtbank Haarlem X op 27 oktober 2008 uit om op het onderzoek ter zitting op 18 december 2008 te verschijnen. Op 19 november 2008 stelt de griffier X in de gelegenheid om schriftelijk op het materiële standpunt te reageren, voor het geval X wenst dat de rechtbank de zaak ook inhoudelijk moet beoordelen. De rechtbank verklaart het beroep van X tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar vervolgens gegrond en het beroep tegen de aanslag ongegrond. In hoger beroep stelt X dat de rechtbank in strijd met art. 8:56 Awb heeft gehandeld door na de verzending van de uitnodiging ter zitting alsnog verder vooronderzoek te verrichten, door hem de gelegenheid te bieden om inhoudelijk op de zaak te reageren.
Hof Amsterdam (MK I, 21 april 2011, P09/00519) oordeelt dat de rechtbank X – ter voorbereiding op de mondelinge behandeling – mocht attenderen op de mogelijkheid om vooraf inhoudelijk op de zaak te reageren. Hierbij is volgens het hof niet van belang dat de brief, waarin X wordt uitgenodigd om zijn standpunt schriftelijk ter kennis van de rechtbank te brengen, na de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting is verstuurd. Volgens het hof valt namelijk niet in te zien hoe X door deze handelwijze zou zijn benadeeld. Verder merkt het hof nog op dat de handelwijze van de rechtbank niet in strijd is met enig voorschrift strekkende tot bescherming van een goede procesorde. Volgens het hof wilde de rechtbank met de door haar gevolgde werkwijze juist zorgen voor een efficiëntere behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens verenigt het hof zich nog met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bestaan van een natuurlijke verbintenis. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).