Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in A bv en B bv. Tussen deze vennootschappen bestaat een f.e. A bv exploiteert een kartlocatie die in 2014 wordt verkocht. Hiertoe was toestemming van Z bv vereist omdat A bv nog een schuld van € 34.791 aan Z bv had. Z bv is bereid om goedkeuring te verlenen, maar eist daarbij wel dat B bv de schuld overneemt en dat zij een pandrecht krijgt op de inventaris van B bv. In verband met het verlenen van de goedkeuring komen de bv’s, de holding van X bv en de dga van de holding overeen dat B bv exclusief dranken afneemt bij Z bv. Als tegenprestatie verstrekt Z bv een lening van € 17.500 aan B bv. Deze lening wordt vervolgens verrekend met de schuld van € 34.791. X bv stelt dat het restant van € 17.291 van deze schuld daarbij door Z bv is kwijtgescholden. In haar VPB-aangifte vermeldt X bv een kwijtscheldingswinst van € 17.291, waarop zij de kwijtscheldingswinstvrijstelling toepast. De inspecteur acht dat niet mogelijk.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat Z bv rechten heeft prijsgegeven die niet voor verwezenlijking vatbaar zijn. Zij heeft hiertoe in het geheel geen feiten en omstandigheden aangedragen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 28 januari