X bv doet begin 2012 BPM-aangifte met betrekking tot de registratie van een personenauto afkomstig uit een andere EU-lidstaat. X bv voldoet aldus € 4.355. De inspecteur verleent een teruggaaf van € 560 omdat dit in strijd met het EU-recht is geheven (zie HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, V-N 2012/14.19). In geschil is of in dat kader terecht geen heffingsrente aan X bv is toegekend en of haar bezwaarkostenvergoeding terecht is vastgesteld op € 54,50. Rechtbank Den Haag oordeelt dat het tijdvak waarover heffingsrente moet worden berekend, begint op 1 april 2013. Aangezien de teruggaaf toen reeds was verleend, is terecht geen heffingsrente vergoed. De kostenvergoeding is conform Hoge Raad 8 april 2011, nr. 10/00652, V-N 2011/19.9. X bv gaat in hoger beroep. Partijen stellen dat X bv recht heeft op een aanvullende teruggaaf van € 28. Hof Den Haag oordeelt dat rente moet worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt met de dag na die van de betaling van de BPM en eindigt met de dag voorafgaand aan de dag waarop de teruggaven zijn ontvangen. Volgens de jurisprudentie van het HvJ EU moet de rente namelijk een passende vergoeding zijn voor het verlies door de onverschuldigde betaling. Bij een verlies als onderhavige volstaat in principe het vergoeden van de wettelijke rente. Toepassing van de hogere rentevoet voor handelstransacties hoeft alleen in bijzondere gevallen. Het verlies moet dan wel bepaalbaar zijn en in belangrijke mate mede onder invloed van een handelstransactie zijn ontstaan. Het beroep van X bv is gegrond.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen, Belastingrecht algemeen
Instantie: Hof Den Haag