Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat E bv een onderneming in materiële zin drijft.

A en zijn broer (B) houden de certificaten van C bv, dat alle aandelen houdt in E bv. Tot 1996 hielden A en B ook de aandelen in F bv. Deze aandelen zijn in 1996 overgedragen aan de kinderen van A en B. Sinds april 2003 omvatten de feitelijke werkzaamheden van E bv het verstrekken van achtergestelde geldleningen aan F bv, het stellen van zekerheden ten behoeve van financieringen van F bv en het verhuren van onroerende zaken aan F bv, aan startende ondernemers (middels bedrijfsverzamelgebouwen) en aan derden. Op 6 oktober 2004 overlijdt A. Belanghebbende (X) is één van de erfgenamen. Belanghebbende stelt dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) ex art. 35b SW 1956 van toepassing is op de certificaten van C bv. Het geschil spitst zich er uiteindelijk op toe – aangezien uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de BOF alleen kan worden toegepast als er sprake is van ondernemingsvermogen – of E bv voor haar feitelijke werkzaamheden een onderneming drijft.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat E bv een onderneming in materiële zin drijft. Het hof overweegt hierbij dat – nadat de geldleningen en de zekerheden zijn verstrekt – van E bv geen feitelijke werkzaamheden meer door of voor F bv zijn verlangd en ook niet door E bv zijn verricht. Ten aanzien van de verhuur van de onroerende zaken, stelt het hof vast dat E bv weliswaar grote risico's loopt, maar dat dit geen ondernemingsrisico vormt. Ook is volgens het hof niet van belang dat F bv en de startende ondernemers de onroerende zaken bezigen voor ondernemingsactiviteiten. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

4

Gerelateerde artikelen