Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Roemenië in strijd met het EU-recht handelt door op basis van eenvoudige niet-onderbouwde vermoedens het recht op aftrek van BTW-voorbelasting te weigeren. Roemenië handelt daarbij in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

SC C.F. SRL houdt zich voornamelijk bezig met de exploitatie van bossen. Naar aanleiding van een belastingcontrole stelt de Roemeense Belastingdienst dat de commerciële transacties tussen CF en twee van haar leveranciers fictief waren omdat deze twee leveranciers niet beschikten over de technische en logistieke uitrusting om de diensten te verrichten die zij aan CF hadden gefactureerd. De belastingcontrole was zes maanden opgeschort in verband met een strafrechtelijk onderzoek. CF maakt bezwaar tegen het verslag van de belastingcontrole en verzoekt om toegang tot haar volledige administratieve dossier, omdat zij niet is ingelicht over de wijze waarop het strafrechtelijk onderzoek een invloed kon hebben op de controle door de belastingautoriteiten. De Roemeense rechter wijst er op dat de Belastingdienst heeft vastgesteld dat er sprake is van fictieve transacties omdat CF niet in staat was om andere bewijzen te overleggen dan de BTW-factuur. Op grond van het Roemeense belastingrecht is de BTW-factuur echter het enige bewijs dat de belastingplichtige moet overleggen om het recht op BTW-aftrek uit te oefenen. De Roemeense rechter stelt daarom prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Roemenië in strijd met het EU-recht handelt door op basis van eenvoudige niet-onderbouwde vermoedens het recht op aftrek van BTW-voorbelasting te weigeren. Hierbij is niet van belang dat de belastingplichtige naast de factuur geen andere bewijzen kan overleggen waaruit blijkt dat de economische handelingen daadwerkelijk zijn verricht.

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 178

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Editie: 9 juni

20

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen