Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het gelijkwaardigheidsbeginsel niet is geschonden. Omdat er sprake is van een grensoverschrijdende situatie, kan een Rijnvarende zich genoodzaakt zien om twee procedures te voeren: één over de stelselaanwijzing en één over de premieheffing.

Belanghebbende, X, werkt in loondienst voor het Luxemburgse E. Hij is werkzaam in het internationale vervoer over de Europese binnenwateren (Rijnoeverstaten). Het binnenschip waarop X zijn werkzaamheden verricht, is eigendom van het Nederlandse H vof. In zijn IB-aangiften 2011 - 2014 claimt X vrijstelling voor de PVV, omdat de bevoegde sociale zekerheidsautoriteit in Luxemburg in 2006 een E101-verklaring heeft afgegeven. Deze is op 10 maart 2017 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 ingetrokken. De SVB geeft vervolgens op 9 oktober 2017 een A1-verklaring af. Hierin wordt de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing verklaard over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2014. Hof Den Haag oordeelt dat X verzekerings- en premieplichtig is in Nederland. X gaat in cassatie. Hij stelt daarbij onder andere dat het gelijkwaardigheidsbeginsel is geschonden, omdat hij twee procedures moest voeren.

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het gelijkwaardigheidsbeginsel niet is geschonden. Volgens de A-G is er namelijk sprake van een objectief verschil in situatie. Een Rijnvarende kan zich genoodzaakt zien om twee procedures te voeren: één over de stelselaanwijzing en één over de premieheffing. In een binnenlands geval hoeft alleen maar een procedure over de premieheffing te worden gevoerd. Geen (EU-)rechtsregel verplicht een lidstaat om stelselaanwijzingsverklaringen en premieheffing bij dezelfde autoriteit onder te brengen. Volgens de A-G is in grensoverschrijdende situaties een aanwijzingsprocedure onvermijdelijk, omdat het EU-recht aanwijzing van één lidstaat eist. In interne gevallen is een stelselaanwijzingskwestie ondenkbaar. Verder is de A-G het niet eens met de stelling van X dat de Nederlandse A1-verklaring geen rechtskracht heeft omdat zij posterieur is aan de anterieure Luxemburgse E101-verklaring. De E101-verklaring is namelijk ingetrokken. Verder heeft het HvJ EU ook (E101-)verklaringen voor Rijnvarenden ongeldig verklaard voor andere lidstaten, wanneer zij ten onrechte zijn gebaseerd op de niet op Rijnvarenden toepasselijke EG-verordening nr. 1408/71. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 9 juni

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen