De echtgenoot van belanghebbende, X, heeft op 25 maart 2014 als schriftelijk gevolmachtigde van C aangifte gedaan voor het recht van schenking voor een schenking van € 100.000 van C aan X. Hierbij is een beroep gedaan op de eenmalige verruimde vrijstelling in de SW 1956. Er wordt geen aanslag schenkbelasting opgelegd. Op 13 januari 2015 overlijdt C. X is als enig erfgenaam benoemd. De echtgenoot van X is benoemd tot executeur. De executeur doet aangifte voor de erfbelasting naar een belaste verkrijging door C van € 75.412. De inspecteur stelt de aanslag erfbelasting vast naar een belaste verkrijging van € 266.412. Bij uitspraak op bezwaar is deze aanslag verminderd naar een belaste verkrijging van € 175.412. X gaat in beroep. In geschil is of de inspecteur terecht de schenking van € 100.000 tot de belaste erfrechtelijke verkrijging heeft gerekend.
Volgens Rechtbank Den Haag is de door C verleende volmacht een algemene volmacht als bedoeld in artikel 3:63 BW. Onder een dergelijke volmacht wordt verstaan de volmacht die alle zaken van de volmachtgever en alle rechtshandelingen omvat, met uitzondering van hetgeen ondubbelzinnig is uitgesloten. Anders dan de inspecteur meent, is dus niet nodig dat in de volmacht expliciet wordt opgenomen dat de gevolmachtigde bevoegd is tot het doen van schenkingen. Nu in de volmacht het doen van schenkingen niet ondubbelzinnig is uitgesloten, was de gevolmachtigde bevoegd om de schenking te doen. Ook is de ontbindende voorwaarde van schenking niet ingetreden, omdat de eigenwoningschuld wel is afgelost. Evenmin is sprake van nietigheid van de schenking omdat deze moet worden ingeroepen door één der partijen. Die hebben daartoe echter geen reden. De rechtbank beslist dat de inspecteur ten onrechte het bedrag van de schenking tot de erfrechtelijke verkrijging gerekend. Het beroep van X is gegrond.
Lees ook het thema Vrijstellingen schenk- en erfbelasting
Wetsartikelen:
Burgerlijk Wetboek Boek 3 3:63