Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een luchtvaartterrein, onder meer bestaande uit start- en landingsbanen met een totale lengte van 2.200 meter. De waarde van de banen vertegenwoordigt een derde gedeelte van de WOZ-waarde van het gehele object. X bv wil dat de waarde van de banen buiten aanmerking blijft voor de heffing van OZB.
Hof 's-Gravenhage ziet in het ontbreken van een vrijstelling voor start- en landingsbanen geen aanleiding voor het onverbindend verklaren van een gemeentelijke OZB-verordening. De gemeente heeft met de OZB-verordening het willekeurverbod niet overtreden (HR 16 mei 1986, nr. 12.818, NJ 1987, 251). Het beroep van X bv op doel en strekking van de openbarewegenuitzondering (uit art. 220d lid 1 onderdeel f van de Gemeentewet) faalt om de eenvoudige redenen dat de wetgever deze uitzondering nergens van een ratio heeft voorzien (vgl. Conclusie A-G Ilsink, BNB 2003/270). Kennelijk heeft de wetgever, om wat voor reden dan ook, land- en waterwegen wel willen vrijstellen maar landingsbanen niet. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van het hof geen sprake omdat de wetgever beide categorieën als ongelijke gevallen heeft mogen beschouwen. Ook overigens faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel nu de Hoge Raad start- en landingsbanen reeds niet vergelijkbaar heeft geacht met landwegen (HR 9 mei 2003, nr. 35.987, BNB 2003/270). Het ontbreken van een vrijstelling voor start- en landingsbanen in art. 220d Gemeentewet is ten slotte niet in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM, art. 26 IVBPR of art. 14 EVRM. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof 's-Gravenhage
Editie: 29 maart