Volgens Hof Amsterdam is niet aannemelijk dat X slechts een stroman is en haar echtgenoot de inhoudingsplichtige voor de loonheffingen. De aan X opgelegde naheffingsaanslagen worden gehandhaafd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, staat sinds augustus 2003 bij de KvK geregistreerd als eigenaar van een eenmanszaak die zich bezighoudt met schoonmaak- en inpakwerkzaamheden. De onderneming is opgeheven met ingang van 31 december 2012 en uitgeschreven uit het handelsregister per 2 mei 2013. Vanaf 1 juli 2011 zijn de activiteiten van de onderneming voortgezet in X bv. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur aan X naheffingsaanslagen loonheffingen op over de jaren 2009 tot en met 2011. Dit omdat substantieel te weinig loon was aangegeven waardoor ook substantiële bedragen aan loonheffingen niet zijn aangegeven. X stelt in (hoger) beroep dat zij geen inhoudingsplichtige is. Volgens X heeft haar echtgenoot de onderneming op haar naam maar voor zijn rekening en risico gedreven. Zij fungeerde slechts als stroman.
Hof Amsterdam (V-N 2019/16.1.1) beslist, net als de rechtbank, dat X moet worden aangemerkt als inhoudingsplichtige. Haar betoog, dat haar echtgenoot eigenaar en feitelijk leidinggevende is en dus als inhoudingsplichtige moet worden aangemerkt, overtuigt het hof niet. X maakt niet aannemelijk dat zij slechts een ‘stroman’ en haar echtgenoot de inhoudingsplichtige is. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 6