Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat sprake is van kwade trouw. Volgens het hof wist X ten tijde van het doen van de IB-aangifte 2011 dat de onroerende zaken voor een veel te lage prijs waren overgedragen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X houdt de helft van de aandelen in A bv. De andere helft is in handen van zijn broer Y. Op 3 maart 2011 draagt A bv de eigendom van een aantal onroerende zaken over aan haar aandeelhouders voor in totaal € 8,7 mln. In 2014 taxeert de rijkstaxateur van de Belastingdienst de onroerende zaken op € 18,2 mln. In 2015 stelt de FIOD, in verband met belastingfraude, een strafrechtelijk onderzoek in tegen X, Y en A bv. De inspecteur legt vervolgens een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 op, waarbij hij een bedrag van € 4,8 mln. in verband met de meerwaarde van de naar privé overgedragen onroerende zaken aanmerkt als box 2-inkomen. X stelt echter dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er weliswaar geen sprake is van een nieuw feit, omdat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan, maar wel sprake is van kwade trouw bij X. De inspecteur heeft dan ook terecht een bedrag van € 4,8 mln. aangemerkt als winstuitdeling aan X.

Hof Amsterdam (V-N 2023/56.1.2) oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat sprake is van kwade trouw bij X. Volgens het hof wist X ten tijde van het doen van de IB-aangifte 2011 dat de onroerende zaken voor een veel te lage prijs zijn overgedragen. Door in de aangifte geen regulier voordeel uit aanmerkelijk belang op te nemen, was X zich ervan bewust dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte onjuist was. De inspecteur maakt aannemelijk dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken niet minder bedraagt dan € 18,2 mln. en met de overdracht heeft een vermogensverschuiving van A bv naar haar aandeelhouders plaatsgevonden. Het hof bevestigt de rechtbankuitspraak.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Wet inkomstenbelasting 2001 4.13

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Inkomstenbelasting

Editie: 30 april

Informatiesoort: VN Vandaag

303

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen