Hof Den Haag oordeelt dat X ten tijde van haar aanwerving door A bv in Nederland woont en daarom niet uit het buitenland is aangeworven. 

X heeft werkt in het buitenland voor een buitenlandse werkgever. X, haar echtgenoot en hun twee kinderen krijgen een verblijfstitel tot 1 maart 2019 die vanwege de dienstbetrekking van X wordt verlengd tot 31 december 2019. X en de kinderen staan op 15 juni 2018 ingeschreven in de BRP. X verblijft voor haar werkzaamheden tot 18 augustus 2018 onafgebroken in haar buitenlandse huurwoning en reist daarna tot begin maart 2019 enkele dagen per maand op en neer. X zegt haar buitenlandse dienstbetrekking op en treedt op 15 maart 2019 in dienst bij het Nederlandse A bv. In geschil is of terecht toepassing van de 30%-regeling is afgewezen. 

Hof Den Haag oordeelt dat X ten tijde van haar aanwerving door A bv in Nederland woont en daarom niet uit het buitenland is aangeworven. Zij is daarom geen ingekomen werknemer en het verzoek tot toepassing van de 30%-regeling is terecht afgewezen. Meegewogen is dat X voornamelijk bij haar gezin in Nederland verblijft, vanaf juni 2018 in Nederland staat ingeschreven en voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV heeft gedaan als binnenlands belastingplichtige. X had dus de intentie om zich voor langere tijd in Nederland te vestigen en heeft, ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst, een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Dat initieel kortdurende verblijfstitels zijn afgegeven, doet daar niet aan af. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 10e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Loonbelasting

Editie: 30 april

Informatiesoort: VN Vandaag

265

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen