Belanghebbende, X bv, vormt met twee dochter-bv's een fiscale eenheid voor de VPB. X bv houdt zich bezig met de aan- en verkoop van aspergerassen, alsmede de ontwikkeling van andere gewassen. Enig aandeelhouder van X bv is Stichting II. Stichting I is houder van alle certificaten van aandelen in X bv. Stichting I is vanaf 2009 een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Eind 2009 zijn X bv en Stichting I een 5-jarige overeenkomst aangegaan. Hierin staat dat X bv op grond van art. 9-1-h Wet VPB 1969 jaarlijks een deel van haar commerciële winst uitkeert aan Stichting I voor zover deze niet nodig is voor de continuïteit van haar onderneming. Voor 2009 heeft X bv € 675.000 uitgekeerd en voor 2010 € 364.718. Later zijn geen uitkeringen meer gedaan. In 2012 is de ANBI-status van Stichting I vrijwillig opgeheven. In geschil is of de uitkeringen aftrekbaar zijn van de belastbare winst van X bv. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de werkzaamheden van X bv niet (nagenoeg) uitsluitend zijn gericht op de verkrijging van gelden die zullen worden uitgekeerd aan een ANBI. Een aanzienlijk deel van haar winsten - € 1.046.875 (2009), € 3.000.586 (2010) en € 2.297.223 (2011) - is namelijk niet uitgekeerd. X bv maakt niet aannemelijk dat deze winsten redelijkerwijs noodzakelijk waren voor de continuïteit van haar onderneming. Het maakt ook niet uit dat bij ontbinding en liquidatie van X bv een eventueel batig saldo uiteindelijk aan Stichting I zal worden uitgekeerd. Dit is namelijk geen statutaire verplichting waar art. 9-1-h Wet VPB 1969 op doelt. De uitkeringen zijn dus niet aftrekbaar van de belastbare winst van X bv. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 23 februari