Hof Amsterdam oordeelt dat de vakantiewoningen van X tot zijn box 3-vermogen behoren. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een herkwalificatie tot winst uit onderneming rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, is eigenaar van meer dan 20 vakantiewoningen op het A-park. In zijn IB-aangiften merkt hij de woningen als box 3-vermogen aan. Het beheer van het park was tot en met 2006 in handen van derden. Sinds eind 2006 is het beheer en de exploitatie van het park in handen van D bv. C, de zoon van X, is directeur en enig aandeelhouder van D bv. In verband met het slechte rendement verricht X vanaf 2008, onbezoldigd, werkzaamheden voor D bv. Vanaf 2008 geeft X de resultaten van de exploitatie van de vakantiewoningen aan als winst uit onderneming, dan wel ROW. De inspecteur corrigeert de aangifte. Hij stelt dat er sprake is van box 3-vermogen. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X onvoldoende aannemelijk maakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een herkwalificatie kunnen rechtvaardigen. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat in de positie van X met ingang van 1 januari 2008 geen wijziging is opgetreden. De rechtbank wijst er daarbij op dat X niet zelf naar buiten toe als eigenaar/verhuurder optreedt, en dat de verhuur geschiedt via een verhuurorganisatie. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Amsterdam (MK III, 18 december 2014, 14/00135, V-N 2015/16.13) oordeelt dat de activiteiten van X feitelijk moeten worden beschouwd als activiteiten die door hem voor D bv zijn verricht in het kader van de door haar gedreven onderneming. Het hof overweegt hierbij dat D bv de door haar te verrichten werkzaamheden onder haar verantwoordelijkheid door derden mag laten uitvoeren. Dat D bv geen uitdrukkelijke instemming heeft verleend, of opdracht heeft gegeven, tot het verrichten van de werkzaamheden door X, acht het hof niet van belang. Het hof wijst hierbij op de familierelatie tussen X en C. Volgens het hof is het namelijk goed mogelijk dat instemming van D bv met de werkzaamheden van X binnen de vertrouwdheid van de relatie tussen X en C, zijn zoon, als (middellijk) aandeelhouder van D bv is verleend. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.1

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Wet inkomstenbelasting 2001 2.14

 

Lees ook het thema Box 3.

 

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 augustus

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen