Hof Den Haag beslist dat X, ondanks een verklaring van verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het doen van aangifte, haar box-3 inkomen had moeten aangeven. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, is eigenaresse van diverse woningen en bedrijfspanden die privé worden verhuurd. Een aantal panden is bezwaard met hypotheek. Het beheer over een gedeelte van de verhuurde panden wordt verzorgd door I bv, een onderneming van de broer van X. Op deze bv heeft X een vordering in rekening-courant. Ook heeft zij vorderingen op meerdere vastgoedondernemingen. Daarnaast is X houder van diverse bankrekeningen en een effectendepot. De inspecteur heeft zich bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2008 op het standpunt gesteld dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan, onder meer omdat zij geen aangifte heeft gedaan van enig inkomen uit sparen en beleggen. Bij uitspraak op bezwaar wordt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 189 310. De rechtbank stelt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vast op € 4.532.600. X komt in hoger beroep. In geschil is de hoogte van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en of X recht heeft op proceskostenvergoeding. De inspecteur concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor wat betreft het inkomen uit sparen en beleggen en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 179.944.

Hof Den Haag (MK I, 15 maart 2017, BK-16/00050, V-N Vandaag 2017/885) is van mening dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat X ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat van haar, als gevolg van het niet in de aangifte vermelden van haar onroerende zaken, een zowel absoluut als relatief aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. X heeft dan ook niet de vereiste aangifte gedaan. Dit leidt tot omkering van de bewijslast. X slaagt er volgens het hof niet in aan te tonen dat het nader door de inspecteur ingenomen standpunt betreffende de hoogte van het belastbaar box-3-inkomen onjuist is. Het niet nakomen van de verplichting tot vermelding van haar box-3-bezittingen wordt X, ondanks een door haar overgelegde verklaring betreffende verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het doen van de aangifte, aangerekend. Het hof stelt het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vast op € 179.944. De inspecteur wordt veroordeeld in de door X in hoger beroep gemaakte proceskosten.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 29 november

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen