Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het beroep van X tegen de tweede uitspraak op zijn bezwaar niet-ontvankelijk is. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over zijn verzoek om immateriële schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Aan X is een WOZ-beschikking afgegeven. Hij komt in bezwaar. De gemeente Eindhoven vermindert de WOZ-waarde in de uitspraak. X komt in beroep, waar hij stelt dat hij niet is gehoord. De gemeente treedt met hem in contact en X trekt het beroep in. De gemeente hoort X alsnog en doet voor de tweede keer uitspraak. X komt weer in beroep.

Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het beroep van X niet-ontvankelijk is. Met het doen van de eerste uitspraak op bezwaar is de procedure beëindigd. De tweede uitspraak is geen appellabel besluit (zie HR 10/02678) en is ten onrechte gedaan. Het beroep van X kan, anders dan hij stelt, niet worden geacht te zijn gericht tegen de eerste uitspraak, omdat hij dat beroep zelf heeft ingetrokken, terwijl daartoe naar het oordeel van de rechtbank geen noodzaak bestond. De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat eiseres gedurende bezwaar en beroep is bijgestaan door een professioneel opererend gemachtigde en van een dergelijke gemachtigde kan redelijkerwijs worden aangenomen dat hij op de hoogte is van voormelde jurisprudentie. Deze wetenschap dient dan ook aan eiseres toegerekend te worden (zie Hof 's-Hertogenbosch 15/01215). Nu het beroep niet-ontvankelijk is, behoeft geen uitspraak te worden gedaan op het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (HR 16/01713).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Editie: 29 november

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen