De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een ‘tegenprestatie’ als bedoeld in art. 4.17c lid 2 Wet IB 2001. Ook voor deze bepaling moet namelijk onder tegenprestatie worden verstaan datgene wat de overdrager als vergoeding voor een overdracht heeft bedongen van de verkrijger.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in Z bv. In 2011 schenkt X een deel van de aandelen Z bv aan zijn zoon, Y. Hierbij legt X de last aan Y op om € 4,9 mln aan zijn broer, A, te betalen. In zijn IB-aangifte 2011 verantwoordt X geen vervreemdingsvoordeel. Y neemt de doorgeschoven verkrijgingsprijs op in zijn IB-aangifte. In geschil is of er bij de schenking van de aandelen aan Y bij X een belastbaar vervreemdingsvoordeel is opgekomen. Rechtbank Gelderland oordeelt dat er, door de aan Y opgelegde verplichting om € 4,9 mln aan zijn broer te betalen, sprake is van een tegenprestatie als bedoeld in art. 4.17c lid 2 Wet IB 2001. Volgens de rechtbank moet Y namelijk een prestatie verrichten om de aandelen te verkrijgen. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een ‘tegenprestatie’ als bedoeld in art. 4.17c lid 2 Wet IB 2001. De Hoge Raad overweegt daarbij dat onder tegenprestatie moet worden verstaan datgene wat de overdrager als vergoeding voor een overdracht heeft bedongen van de verkrijger, en dat dat ook geldt voor de toepassing van art. 4.17c lid 2 Wet IB 2001. Daartoe behoren ook de door de overdrager bedongen verplichtingen van de verkrijger om betalingen te doen aan derden. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.22

Wet inkomstenbelasting 2001 4.17c

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 mei

56

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen