Aan belanghebbende, X, zijn in het kader van het Rekeningenproject diverse navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd met verhogingen respectievelijk boeten. Op 24 januari 2014 vernietigt de Hoge Raad de beslissing van Hof 's-Gravenhage en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam (HR 24 januari 2014, nr. 12/03498).
Hof Amsterdam (MK III, 18 december 2014, 14/00070, V-N 2015/13.7) oordeelt dat de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad ook het bewijs van het beboetbare feit omvat. De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest overwogen dat uit de gegrondbevinding van de eerste klacht volgt, dat de hoogte van de opgelegde verhogingen en boeten opnieuw moet worden beoordeeld, zodat de vijfde klacht in de cassatieprocedure geen behandeling behoeft. Gelet op de in deze vijfde klacht opgenomen motivering begrijpt het hof de verwijzingsopdracht aldus, dat de Hoge Raad de beslissing van Hof 's-Gravenhage dat de inspecteur voor alle jaren het bewijs van de beboetbare feiten heeft geleverd, niet in stand heeft gelaten. Hieruit volgt dat de inspecteur in de verwijzingsprocedure per jaar en per belasting bewijs van de beboetbare feiten dient te leveren. Aan het voorgaande doet niet af dat ook in de vierde klacht grieven tegen het bewijs van het beboetbare feit zijn opgenomen en dat deze klacht door de Hoge Raad is verworpen. Het hof scheldt de verhogingen kwijt en vernietigt de boeten voor de jaren waarin de inspecteur heeft erkend dat hij het bewijs van het beboetbare feit niet kan leveren. De andere verhogingen respectievelijk boeten worden verminderd naar 64%.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 29e