In maart 2014 worden bedrijf 1 en bedrijf 2 failliet verklaard. In de jaren voor het faillissement zijn uitkeringen gedaan van preferent dividend, uitkeringen ten titel van terugbetaling van agio aan de cumulatief preferente aandeelhouders en zijn eigen aandelen ingekocht. Volgens de curator was daar op het moment van de uitkeringen echter onvoldoende financiële ruimte voor. Hij stelt daarom verschillende vorderingen in tegen de (voormalige) bestuurders en aandeelhouders van de twee failliete vennootschappen en tegen de externe accountant die de jaarrekeningen heeft voorzien van een goedkeurende verklaring.
De civiele kamer van Hof Den Haag oordeelt dat de tussentijdse uitkering ten laste van de vrije reserves geoorloofd is. De uitkering kan worden aangemerkt als een uitkering van ‘oude’, reeds eerder gerealiseerde, maar gereserveerde winst, zoals die blijkt uit de laatst vastgestelde jaarrekening. Er is niet, zoals de curator betoogt, sprake van een voorwaardelijke uitkering (voorschot op de winst). Of voldoende vrije reserves aanwezig zijn moet worden beoordeeld op het moment van de uitkering. Uit de vastgestelde jaarrekening over het boekjaar 2010 blijkt dat die ruimte er was. De terugbetaling van agio is niet in strijd met het bepaalde in art. 2:216 BW. Voor het antwoord op de vraag of voldoende vrij vermogen aanwezig was op het moment van de inkoop van eigen aandelen op 30 juni 2011, is de jaarrekening over het boekjaar 2009 van belang. Volgens het hof is dat het geval en heeft de inkoop dan ook conform de statuten van bedrijf 1 en art. 2:207 lid 2 (oud) BW plaatsgevonden. Het hof wijst de vorderingen van de curator af.
Wetsartikelen: