Belanghebbende, X bv, handelt in mobiele telefoons en tablets. Zij koopt in januari 2013 partijen telefoons in bij een Poolse leverancier. Deze telefoons verkoopt X bv aan Z. Z is in het Verenigd Koninkrijk gevestigd. De telefoons worden namens X bv opgehaald in Polen en vervoerd naar het magazijn van X bv in Nederland. De telefoons worden vervolgens doorgeleverd naar logistieke centra in Polen en Duitsland. Na betaling door Z worden de goederen vrijgegeven. X bv past ter zake van de leveringen aan Z het nultarief toe en geeft ze als ICL’s aan. Hoewel de telefoons zijn vervoerd naar Duitsland en Polen, geeft Z haar Britse BTW-identificatienummer aan X bv door. In Duitsland en Polen is zij niet voor BTW-doeleinden geïdentificeerd. Kort na de leveringen verwijderen de Britse autoriteiten het Britse BTW-identificatienummer van Z uit het VAT Information Exchange System (VIES). Z geeft ter zake van deze transacties geen ICV aan. Z factureert de goederen door aan B en levert de goederen ook aan B. Ter zake van deze transactie wordt geen BTW aangegeven of voldaan. Later blijkt dat B een ploffer is. X bv verzoekt om teruggaaf van ruim € 175.000 aan BTW over het tijdvak januari 2013. De inspecteur wijst het verzoek af. Volgens de inspecteur heeft X bv namelijk ten onrechte het nultarief toegepast op de leveringen aan Z, omdat X bv niet beschikt over een Duits en een Pools BTW-identificatienummer van Z. Zij heeft dan niet alles gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht om te voorkomen dat zij bij de fraude betrokken zou raken. Hof 's-Hertogenbosch is het niet eens met de inspecteur dat X moet beschikken over het Poolse en Duitse BTW-identificatienummer van Z. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag. De staatssecretaris gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Ettema concludeert dat X bv voor toepassing van het nultarief niet hoeft te beschikken over het Duitse of Poolse BTW-identificatienummer van Z. Volgens de A-G geldt dit zowel voor als na 1 januari 2020, wanneer de quick fixes van kracht zijn geworden. Dit volgt onder andere uit de tekst van art. 12 lid 2 onderdeel a sub 2 Uitv. besl. OB 1968 en art. 138 Btw-richtlijn. Hieruit blijkt namelijk dat een BTW-identificatienummer van de afnemer toegekend door een andere lidstaat dan waar de verzending of het vervoer van goederen aanvangt, volstaat. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van de staatssecretaris.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 12
Wet op de omzetbelasting 1968 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 10 februari