Belanghebbende, X, houdt de aandelen D bv. Op 5 januari 2015 richt D bv de vennootschap E bv op. Het is de bedoeling dat E bv, samen met diverse dochtermaatschappijen, in geheel Nederland centra vestigt die zorg bieden aan (aanstaande) ouders totdat hun kinderen 4 jaren oud zijn. Verschillende commerciële partijen, zoals G en H, I (leverancier van babyvoeding) en J nv zijn geïnteresseerd in het businessconcept van X. I stort daartoe op 15 januari 2016 een partnerschapsfee van € 363.00 Op 19 april 2016 verstrekt de bank een financieringsvoorstel aan E bv voor een bedrag van € 530.000. Naast diverse pandrechten bedingt de bank ook een borgstelling voor alle huidige en toekomstige verplichtingen van E bv bij X van € 150.000. X gaat hiervoor op 25 april 2016 een overeenkomst van borgtocht aan. E bv gaat eind 2016 failliet en X wordt door de bank als borg aangesproken. X brengt het bedrag van € 150.000 als ROW in aftrek. De inspecteur accepteert de aftrek niet, omdat in zijn ogen sprake is van een onzakelijke borgstelling.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er geen sprake is van een onzakelijke borgstelling. Ondanks het feit dat de onderneming van X zich in de opstartfase bevond en de daaraan gekoppelde hoge risico’s, waren er namelijk diverse commerciële partijen bereid om forse bedragen in X te investeren. Vervolgens stelt het hof echter vast dat X, die het bedrag van € 150.000 nog niet heeft betaald, niet aan een voorziening kan doteren. Omdat X niet over de financiële middelen beschikt om het bedrag van € 150.000 te betalen, is het niet aannemelijk dat op balansdatum 31 december 2016 een redelijke mate van zekerheid bestaat dat X een toekomstige uitgave uit hoofde van de borgstellingsverplichting zal doen. De Inspecteur heeft het bedrag in 2016 terecht niet in aftrek aanvaard.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 april