X Beheer bv (belanghebbende) heeft op haar balans van 31 december 2006 een dividendbelastingschuld staan. De belasting is ooit ingehouden op een dividenduitkering aan haar dga, maar is nooit afgedragen aan de Belastingdienst. De belasting kan niet meer worden nageheven. De inspecteur stelt dat de schuld daarom moet vrijvallen en dat deze vrijval de VPB-winst van X Beheer bv over 2006 vergroot. Volgens Rechtbank Haarlem mag met de vermogensvermeerdering geen rekening worden gehouden. Dit blijkt namelijk uit de jurisprudentie inzake de vrijval van een verjaarde dividendschuld (zie HR 14 maart 1951, nr. B. 8965). Hof Amsterdam oordeelt echter dat de vrijval van de dividendbelastingschuld fiscaal niet anders behandeld moet worden dan de vrijval van welke andere schuld dan ook. Het arrest nr. B. 8965 is niet van toepassing, omdat het daar de vrijval van een dividendschuld betrof en niet de vrijval van een dividendbelastingschuld. X Beheer bv gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de dividendbelastingschuld een zelfstandige uit de wet voortvloeiende schuld van de inhoudingsplichtige is en dat de vrijval niet anders moet worden behandeld dan de vrijval van enige andere schuld. De schuld staat los van het vennootschappelijke verkeer tussen de vennootschap en haar aandeelhouder. De vermogensvermeerdering die het gevolg is van het vrijvallen van de dividendbelastingschuld moet dus in beginsel tot de winst worden gerekend. Uit het bepaalde in art. 10 lid 1 letter a Wet VPB 1969 of de redelijkheid volgt niet dat de vrijval fiscaal anders moet worden behandeld. Het beroep van X Beheer bv is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 11 maart