A-G Van Hilten concludeert dat de Hoge Raad ten aanzien van de bua-categorie ‘loon in natura en andere persoonlijke doeleinden van het personeel' prejudiciële vragen zou moeten stellen.

O bv levert databaseproducten. Op grond van het BUA past ze correcties toe in haar btw-aangifte. Volgens O komt de toepassing van het BUA ter zake van het verstrekken van bepaalde goederen en diensten aan het personeel echter in strijd met de Zesde btw-richtlijn. Rechtbank Haarlem beslist dat ten onrechte geen aftrek van voorbelasting is toegestaan. Hof Amsterdam (19 januari 2009, nr. 07/00782, V-N 2009/16.16) vraagt zich af of Nederland wel heeft voldaan aan de voorwaarde dat een categorie van voldoende bepaalde goederen en diensten moet worden aangewezen en stelt daar prejudiciële vragen over aan het Hof van Justitie EU (HvJ EU). Het HvJ EU (15 april 2010, nr. C-33/09, V-N 2010/19.22) oordeelt dat art. 11, vierde lid, Tweede btw-richtlijn en art. 17, zesde lid, Zesde btw-richtlijn niet in de weg staan aan een belastingregeling van een lidstaat waarbij de btw-aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde op de categorieën van uitgaven voor, enerzijds, het verstrekken van "privévervoer", "spijzen", "dranken", "huisvesting" en "het geven van gelegenheid tot ontspanning" aan de personeelsleden van de belastingplichtige en, anderzijds, het verstrekken van "relatiegeschenken" of "andere giften" is uitgesloten. Verder oordeelt het HvJ EU nog dat art. 17, zesde lid, Zesde btw-richtlijn niet in de weg staat aan een nationale regeling, die vóór de inwerkingtreding van die richtlijn is vastgesteld en op grond waarvan een belastingplichtige de btw die is betaald bij de aanschaf van bepaalde goederen en diensten die gedeeltelijk voor privédoeleinden en gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, niet volledig doch slechts naar verhouding van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden in aftrek kan brengen. Naar aanleiding van het arrest van het HvJ EU stelt O zich op het standpunt dat de voorbelasting die betrekking heeft op de verstrekking van spijzen en dranken voor aftrek in aanmerking komt. Verder verzoeken partijen het hof om te oordelen over de aftrekbaarheid van btw die betrekking heeft op het uitkeren van loon in natura. Hof Amsterdam (16 september 2010, nr. 07/00782, V-N 2010/59.2.5) oordeelt dat de categorie uitgaven inzake goederen en diensten die worden gebezigd voor loon in natura – gelet op de huidige stand van de jurisprudentie – onvoldoende is bepaald en te ruim is. Volgens het hof kan voor deze categorie uitgaven dan ook geen uitsluiting van de aftrek plaatsvinden. Ten aanzien van de aftrekbeperking voor spijzen en dranken overweegt het hof dat de wijziging per 1 januari 1979 een verruiming inhoudt ten gunste van O. Het hof verwerpt vervolgens het standpunt van O dat de wijziging van het regime per 1 januari 1979 van vrijgestelde prestaties in belaste prestaties meebrengt dat de uitsluiting van de aftrek onverbindend is. Het hof verleent belanghebbende een teruggaaf van € 6.358. Advocaat-Generaal (A-G) Van Hilten concludeert ten aanzien van de bua-categorie ‘loon in natura en andere persoonlijke doeleinden van het personeel' – gezien de recente jurisprudentie van het HvJ EU – dat de Hoge Raad prejudiciële vragen zou moeten stellen. Ten aanzien van de kantineregeling vraagt de A-G zich af of het vervallen van de vrijstelling van art. 11 onderdeel c Wet OB per 1 januari 1979 wel onder de standstill-bepaling van art. 17 lid 6 Zesde btw-richtlijn valt, aangezien deze ook pas op 1 januari 1979 in werking is getreden. Ook hierover moet de Hoge Raad volgens de A-G prejudiciële vragen stellen.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen