De vader van belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. A bv heeft een belang van 80% in B bv. C nv wil op een kavel, die in eigendom is bij B bv, een nieuw kantoorpand realiseren. B bv en C nv komen overeen dat de ontwikkeling van het kantoorpand in C II bv zal worden ondergebracht, en dat B bv een belang van 30% in C II bv zal krijgen en C nv een belang van 70%. In 2005 tuigt de vader van X vervolgens een constructie op waarbij onder andere het economische belang van B bv in C II bv voor 12,6% wordt overgedragen aan X, haar broer en haar vader. Dit belang wordt vervolgens overgedragen aan F bv, waarbij de vordering van X, haar broer en haar vader op F bv wordt omgezet in een vordering uit geldlening ter grootte van de koopprijs. In 2009 en 2010 betaalt F bv respectievelijk € 206.720 en € 321.464 aan X. In geschil is de kwalificatie van de vordering uit hoofde van de winstdelende lening. Volgens X behoort de vordering tot haar box 3-vermogen.Volgens de inspecteur tot het box 1-vermogen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt vast dat X niet betrokken is geweest bij het opzetten van de structuur. Ook heeft zij geen werkzaamheden verricht voor de tot die structuur behorende vennootschappen. Volgens de rechtbank geniet X geen ROW. De artikelen 3.91 en 3.92 zijn niet van toepassing op de van F bv ontvangen bedragen. Ten eerste niet omdat X geen werkzaamheden heeft verricht, en ten tweede niet omdat X geen ab heeft in F bv. De rechtbank merkt hierbij op dat haar vader niet als een verbonden persoon is aan te merken. Tenslotte is er ook geen sprake van een lucratief belang, omdat X geen werkzaamheden voor F bv heeft verricht. De inspecteur heeft de inkomsten dan ook ten onrechte in box 1 belast. Het gelijk is aan X. De navorderingsaanslagen worden vernietigd.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92b
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 14 mei