X is eigenaar van 40 huurwoningen. Deze woningen zijn aan te merken als woningen in de zin van art. 2 Wet verhuurderheffing. X is van mening dat de verhuurderheffing in strijd is met art. 1 EP. Verder stelt X dat de WOZ-waarde als grondslag voor de verhuurderheffing onaanvaardbaar is.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de verhuurderheffing niet in strijd is met art. 1 EP. Volgens de rechtbank streeft de wetgever met de verhuurderheffing namelijk een legitiem doel in het algemeen belang na. De rechtbank overweegt daarbij dat de wetgever er naar streeft om op een robuuste, stabiele wijze een algehele verbreding van de Nederlandse belastinggrondslag, en tevens een betere werking van de woningmarkt, te realiseren. Dat aan de heffing primair budgettaire overwegingen ten grondslag liggen, doet volgens de rechtbank niet af aan de legitimiteit van de heffing. Ten aanzien van het gebruik van de WOZ-waarde als heffingsgrondslag, overweegt de rechtbank dat de wetgever bewust voor de WOZ-waarde als heffingsgrondslag heeft gekozen in verband met het streven naar eenduidige, objectieve wetgeving die door alle betrokkenen efficiënt kan worden uitgevoerd. De rechtbank wijst er vervolgens op dat het aan de wetgever is om de heffingsgrondslag te bepalen en dat het de rechter niet vrij staat om de innerlijke waarde van de wet te beoordelen. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1