De gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen is, na maanden stabiel te zijn geweest, in juli gestegen naar 107%. De beleidsdekkingsgraad, die leidend is voor kortingen en indexatie, steeg één procentpunt: van 102% naar 103%. Dat blijkt uit de Pensioenthermometer van Aon Hewitt die dagelijks de hoogte van de gemiddelde dekkingsgraad bijhoudt.
"Vergeleken met een jaar geleden staan de fondsen er een stuk beter voor," zegt Frank Driessen, Chief Commercial Officer van Aon Hewitt. Hij wijst erop dat de gemiddelde dekkingsgraad nu 10% hoger ligt dan vorig jaar op 1 augustus. "Maar er komen nog spannende maanden aan. Eventuele aanpassingen van het ECB-rentebeleid en de Brexit-onderhandelingen kunnen hun weerslag hebben op de rentemarkten. Pas dan zal blijken of ook de grote fondsen uit de gevarenzone kunnen komen."
Fondsen nog niet uit gevarenzone
Met een gemiddelde beleidsdekkingsgraad van 103% heeft een substantieel aantal fondsen nog een dekkingsgraad die onder het minimaal vereiste ligt van 104,3%. Dat geldt ook voor een aantal grote fondsen. De vier grootste fondsen noteerden eind juli dekkingsgraden van 96,3% (ABP), 94,2% (PFZW), 95,9% (PME) en 96,6% (PMT). Het risico op kortingen lijkt daar nog niet afgewend en indexatie is nog steeds niet in zicht.
Rente gestegen, verplichtingen gedaald
Mede dankzij de positieve ontwikkeling van de economie in de eurozone, steeg de rente in juli met gemiddeld 5 basispunten. De Ultimate Forward Rate (UFR), waarmee pensioenfondsen de waarde van hun toekomstige verplichtingen berekenen, is in juli stabiel gebleven op 2,7%. Per saldo daalde de waarde van de verplichtingen met ongeveer 1%.
De beleidsdekkingsgraad is voor de derde maand achtereen met een procentpunt gestegen. Omdat dit de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen twaalf maanden betreft, wegen de lage dekkingsgraden uit 2016 steeds minder zwaar mee in het gemiddelde.
Vermogen stabiel
Het vermogen van pensioenfondsen bleef in juli nagenoeg stabiel. De rente op korte looptijden daalde, maar op lange looptijden steeg de rente. De waarde van bedrijfsobligaties nam daardoor toe, terwijl de waarde van staatspapier door de langere looptijd daalde. Per saldo is er sprake van een lichte stijging van de vastrentende waardenportefeuille. Aandelen in ontwikkelde markten noteerden een licht verlies van 1%. De opkomende markten daarentegen noteerden een winst van 3%. Onroerend goed daalde licht in waarde.
Bron: Aon Hewitt
0