De dga zit steeds meer op het strafbankje. Hij betaalt minder belasting dan de werknemer en de ondernemer en hij kan belastingheffing via zijn BV ook nog eens uitstellen. De fiscale positie van de dga is dus in disbalans, of toch niet? Volgens Stan Stevens is het in ieder geval niet zo zwart-wit als wordt gesuggereerd. Hij spreekt van een ongenuanceerde discussie die deels nat gaat door appels met peren te vergelijken.
Ongenuanceerde discussie
Het globale evenwicht tussen dga, werknemer en IB-ondernemer is zoek. Tel daar het uitstelgedrag van de dga bij op en de toon voor de discussie is gezet. Stevens, hoogleraar vennootschapsbelasting aan de Tilburg University en partner bij HVK Stevens, sprak hier onlangs over in het WFR Fiscaal Café waarin de vraag centraal stond of de fiscale positie van de dga in balans is of niet.
Er wordt volgens Stevens veel te ongenuanceerd gesproken over een disbalans tussen dga, werknemer en IB-ondernemer. “Het is maar welke vergelijking je maakt en het is niet zo zwart-wit. Het arbeidsinkomen van de dga wordt net als voor werknemers progressief in box 1 belast en over zijn kapitaalinkomen betaalt hij VPB en het box 2-tarief. De politieke discussie daargelaten kun je toch niet zeggen dat de dga bijna geen belasting betaalt.”
Groter dan de werkelijkheid
Ook het uitstelgedrag van de dga wordt in de discussie over diens fiscale positie te zwaar aangezet, geeft Stevens aan. “Ja, de dga heeft de mogelijkheid om belasting uit te stellen, maar uitstel van belastingheffing is tegenwoordig aanzienlijk beperkt. Zo moet bij overlijden direct worden afgerekend over beleggingsvermogen, is er geen kwijtschelding meer van de conserverende aanslag bij emigratie en is het gebruikelijk loon aangescherpt. Bovendien kan de dga geen pensioen meer opbouwen in de eigen BV, waardoor hij in veel situaties ook eerder belasting betaalt. De omkeerregel van sparen voor de oude dag in de BV gaat immers niet meer op.”
“En men gaat in de discussie te gemakkelijk voorbij aan het forfaitair rendementssysteem van box 3, wat tot een onrechtvaardig hoge belastingdruk leidt,” vervolgt Stevens. “Dan kun je toch moeilijk zeggen dat het niet fair is dat dga’s voor een reële belastingdruk kiezen door hun vermogen in de BV in te brengen omdat daar het werkelijk rendement is belast.”
Appels met peren
In de discussie wordt de dga vergeleken met de werknemer. Die vergelijking vertoont hiaten. Dat legt Stevens uit. “Voor de marginale belastingdruk wordt slechts één component van het dga inkomen, namelijk de winst, vergeleken met het arbeidsinkomen van de werknemer. Dat is appels met peren vergelijken. Je moet het arbeidsinkomen van de dga vergelijken met het arbeidsinkomen van de werknemer en het kapitaalinkomen van de dga met het kapitaalinkomen van de werknemer. Bovendien is de winst ook nodig om investeringen te financieren.”
Voor het kapitaalinkomen krijgt de dga te maken met een gecombineerde heffing van VPB en IB. Die gecombineerde belastingdruk is toch echt lager dan het toptarief in box 1. “Dat is juist,” zegt Stevens, “maar enige nuance is op zijn plaats. Die gecombineerde belastingdruk heeft betrekking op de winst van de BV en dat is de winst na uitkeren van het gebruikelijk loon. En voor het gebruikelijk loon van de dga is het belastingtarief gelijk aan die van het loon van de werknemer.”
“Zeker als de winst laag is,” vervolgt Stevens, “ligt de werkelijke belastingdruk dus redelijk dicht bij die van een werknemer. In de laagste schijf is het marginale tarief ten opzichte van 2001 echter stevig gedaald naar 15%. In vergelijking met het tarief in box 3 (31% vanaf 2021) is het gecombineerde tarief 37,9% respectievelijk 45,75% echter zeker niet laag.”
Gebruikelijk loon-discussie
De stelling dat de dga zichzelf over het algemeen een te laag loon uitbetaalt om zoveel mogelijk het box 1-tarief te ontwijken, trekt Stevens in twijfel. “Het beeld bestaat dat veel dga’s hun loon zo laag mogelijk vaststellen en zich standaard het minimaal vereiste bedrag van € 46.000 toekennen terwijl dit in feite hoger zou moeten zijn. En dus voeren we de discussie of dit gebruikelijk loon niet omhoog moet. Kijk je naar de winst die dga’s behalen dan lijkt mij die discussie helemaal niet nodig. Uit de Bouwstenennotitie volgt dat in 2017 de belastbare winst van 90% van de BV’s met een ab-houder lager was dan € 100.000. Bij dat winstniveau is een gebruikelijk loon van € 46.000 helemaal niet zo gek.”
“We zouden preciezer moeten onderzoeken wat de relatie is tussen de hoogte van het gebruikelijk loon, de hoogte van de winst en de aard van de onderneming om te kunnen bepalen in welke situaties het gebruikelijk loon te laag wordt vastgesteld,” aldus Stevens. “De Belastingdienst kan dan ook veel gerichter toezicht uitoefenen.”
Het juiste systeem
Ook over het vergelijken van de fiscale positie van de dga met die van de IB-ondernemer valt iets te zeggen. De IB-ondernemer moet direct in box 1 afrekenen over zijn winst. De dga rekent in de VPB af over de belastbare winst, maar kan afrekening in de IB-sfeer uitstellen en betaalt pas het box 2-tarief bij een winstuitkering vanuit de BV.
“Is het systeem dat bij de IB-ondernemer wordt gehanteerd wel de juiste?,” vraagt Stevens zich af. “Is het niet veel logischer om het systeem van de dga te hanteren? Dus dat je belasting betaalt over de gerealiseerde winst en vervolgens aanvullend belasting betaalt als je winst aan de onderneming onttrekt? De winst die je maakt is immers niet meteen en volledig voor consumptieve doeleinden beschikbaar. Winst heb je − zoals gezegd − ook nodig om te investeren in je onderneming of als kapitaalbuffer in slechte tijden.”
Anti-arbitrage
En dan is daar nog het wetsvoorstel Excessief lenen bij de eigen vennootschap waarmee het kabinet het langdurig uitstellen van belastingheffing in excessieve gevallen wil tegengaan. Stevens is niet overtuigd van die ambitie, nu het kabinet tegelijkertijd aangeeft dat maximaal 3% van alle ab-houders te maken krijgt met deze maatregel. “Blijkbaar is het aanpakken van het uitstelgedrag van de dga niet de werkelijke doelstelling van het excessief lenen-voorstel. Het werkelijke doel is bestrijding van arbitrage tussen box 3 en beleggen in de BV, maar dat wordt niet met zoveel woorden gezegd. Arbitrage kun je ook tegengaan door het werkelijke rendement te belasten in box 3 met eventueel aanvullend een loan-to-value benadering: is de lening van de BV meer dan een bepaald percentage van de box 3-bezittingen dan wordt dit meerdere gezien als een dividenduitkering.”
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws, Interviews
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Vennootschapsbelasting
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel