De bedrijfsopvolgingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting is een belangrijke faciliteit voor een fiscaalvriendelijke bedrijfsoverdracht inclusief onroerend goed binnen de familie. De doorkijkarresten van 2018 hebben deze vrijstelling verruimd. Maar met die verruiming heeft ook de vertroebeling zijn intrede gedaan. Helderheid is méér dan gewenst, vindt Wouter Burgerhart, en die taak ligt op het bord van de wetgever. 

Bedrijfsopvolgingsvrijstelling

Door de bedrijfsopvolgingsvrijstelling hoeft een kwalificerend familielid geen overdrachtsbelasting te betalen over de verkrijging van onroerend goed in een materiële onderneming. Tot de kwalificerende familieleden van de overdragende ondernemer behoren zijn (klein)zoon of (klein)dochter, zijn broer of zus of diens echtgeno(o)t(e) en daarmee gelijkgestelden. Belangrijke voorwaarde voor de vrijstelling is dat het verkrijgende familielid de bedrijfsvoering in het geheel voortzet, ook als de onderneming in fases wordt overgedragen.

Doorkijkarresten

De doorkijkarresten van 30 november 2018 hebben de bedrijfsopvolgingsvrijstelling verruimd. Daarin besliste de Hoge Raad dat de indirecte verkrijging van onroerend goed door het verkrijgen van aandelen in een vastgoed-BV (artikel 4-onroerendezaakrechtspersoon: OZR) niet ongunstiger mag worden behandeld dan de directe verkrijging van het onroerend goed. Er wordt met andere woorden door de vastgoed-bv heen gekeken. Door die doorkijkbenadering is de bedrijfsopvolgingsvrijstelling ook van toepassing op het mee te verkrijgen vastgoed als bijvoorbeeld vader geen materiële onderneming overdraagt aan zijn opvolgende dochter, maar de aandelen in zijn vastgoed-BV. Verder laat de Hoge Raad de doorkijkbenadering toe op alle artikel 15-vrijstellingen in de overdrachtsbelasting.

Onduidelijkheden

De doorkijkarresten leiden niet alleen tot een verruiming. Onduidelijkheden doemen op, want hoe ver reikt dit doorkijken? Voor de praktijk betekent doorkijken al snel hetzelfde als het wegdenken van de BV, legt Burgerhart, hoogleraar notarieel recht aan de Rijksuniversiteit Groningen, uit. “En dus speelt de vraag of dit wegdenken dan niet in alle gevallen kan. Inmiddels is uit de rechtspraak wel duidelijk dat een dubbele doorkijkbenadering niet werkt. De doorkijkbenadering beperkt zich tot de onmiddellijke deelneming in een OZR. Een middellijke deelneming, het verkrijgen van het belang in de werkmaatschappij, gaat voor de bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet goed.”

Een andere kwestie die in de rechtspraak speelt, ziet op de familierelatie. Kun je naast de overdragende BV ook de verkrijgende BV wegdenken, oftewel kan een dga zijn aandelen in zijn OZR schenken aan de holding van een kwalificerend familielid in plaats van aan het familielid zelf? Burgerhart: “Rechtbank Noord-Nederland heeft al aangegeven dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling in dit geval niet van toepassing is, omdat er geen familierelatie kan bestaan tussen rechtspersonen. De Hoge Raad moet wellicht uitsluitsel geven.”

Vraagtekens bij voortzettingsvereiste

Onduidelijkheid bestaat ook over het voortzettingsvereiste bij verkrijging van de aandelen in een OZR. Burgerhart: “Voor de bedrijfsopvolgingsvrijstelling moet het verkrijgende familielid de bedrijfsvoering voortzetten, maar of aandeelhouderschap dan voldoende is of dat het familielid naast aandeelhouder ook bestuurder moet zijn, weten we niet. En als sprake is van gecertificeerde aandelen, komt er nog een laag bovenop in de vorm van een stichting administratiekantoor (STAK). Dat maakt het voortzettingsvraagstuk alleen nog maar lastiger.”

Gewenste helderheid

Zolang de doorkijkbenadering uit de doorkijkarresten van 2018 niet volstrekt duidelijk is, zullen procedures blijven volgen. “De wetgever kan hier een einde aan maken door helderheid te verschaffen,” zegt Burgerhart. “Een verdere verduidelijking in het overdrachtsbelastingbesluit over ondernemingsfaciliteiten is niet voldoende. Als je de reikwijdte van de doorkijkarresten voor de praktijk goed in beeld wilt brengen, kun je dit niet afdoen in een besluit. Een wettelijke aanpassing van de artikel 15-overdrachtsbelastingvrijstellingen is daarvoor noodzakelijk. Hoe? Door de verkrijging van aandelen in een OZR wettelijk gelijk te stellen met de verkrijging van onroerend goed en door per vrijstelling de voorwaarden opnieuw te bepalen met inachtneming van de ruimte die de Hoge Raad in de doorkijkarresten geeft.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

292

Gerelateerde artikelen