Bij de financiële afwikkeling van hun huwelijk verkrijgt de vrouw de gezamenlijke woning. Volgens de rechtbank is er geen sprake van een belastbare schenking omdat de man voldoet aan een natuurlijke verbintenis, zo beslist Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De zaak (5 september 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4072) verloopt als volgt. Man en vrouw trouwen in 1992 in gemeenschap van goederen. Ze scheiden in 2016. Tot de huwelijksgemeenschap behoort een woning.
Bij de akte van verdeling is de woning volledig aan de vrouw toebedeeld en is de waarde vastgesteld op € 225.000. De overbedeling is € 112.500. De man geeft in het echtscheidingsconvenant aan dat hij hierdoor voldoet aan een natuurlijke verbintenis, zijnde een dwingende verplichting van moraal en fatsoen teneinde er voor zorg te dragen dat de vrouw en de kinderen fatsoenlijk gehuisvest kunnen blijven op een voor hen inmiddels vertrouwd adres.
Volgens de inspecteur is er sprake van een belastbare schenking. De vrouw stelt dat de verkrijging is vrijgesteld omdat er sprake is van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis (artikel 33, aanhef en onder 12 Successiewet 1956).
Volgens de rechtbank maakt de vrouw, op wie de bewijslast rust, aannemelijk dat hetgeen zij verkrijgt strekt ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Van belang is onder andere het motief van de man, het feit dat de vrouw in verband met de verzorging van de kinderen geen werkervaring heeft kunnen opdoen en de constatering dat de vrouw wegens verblijf in het buitenland niet in aanmerking komt voor een uitkering.
De rechtbank vernietigt de aanslag schenkbelasting.
Belang voor de praktijk
De verkrijging is vrijgesteld omdat er sprake is van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis (artikel 33, aanhef en onder 12 Successiewet 1956). Voor deze vrijstelling moet er sprake zijn van een verbintenis in de zin van artikel 6:3 lid 1, BW:
Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet-afdwingbare verbintenis. Daarvan is sprake wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2931) bepaald dat de verwijzing naar de maatschappelijke opvattingen meebrengt dat de vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis moet worden beoordeeld naar een objectieve maatstaf en dat aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie heeft verricht, geen beslissende betekenis toekomt.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de beantwoording van de vraag of naar objectieve maatstaven sprake is van voldoening aan een natuurlijke verbintenis, mede acht te worden geslagen op de omstandigheden ten tijde van het verrichten van de prestatie, waaronder de ‘wederzijdse welstand en behoefte van partijen. (...)’.
Kortgezegd komt het er dus op neer dat de omstandigheden van het geval beslissend zijn. In de praktijk wordt een beroep op de vrijstelling niet snel gehonoreerd. Dat komt omdat de bewijslast dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis bij de persoon ligt die een beroep doet op de vrijstelling.
Lees ook de thema's Vrijstellingen schenk- en erfbelasting en Schenkingsvrijstelling eigen woning.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden