Mr. drs. J. Knuist - Naamloze of besloten aansprakelijkheid
De BV en de NV waren jarenlang look-a-likes. Door invoering van de flex-BV wijken beide rechtsvormen meer van elkaar af. In deze bijdrage wordt onderzocht of er een verschil bestaat in aansprakelijkheid ten aanzien van dividenduitkeringen. Van een codificatie van bestaande jurisprudentie is slechts op hoofdlijnen sprake. De conclusie is dat een bestuurder, een aandeelhouder (op één situatie na) en een dga bij een dividenduitkering sneller aansprakelijk zijn bij een BV dan bij een NV.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mevr. mr. I.M. de Groot - De zaak-Kronos: spiegelbeeld van de FII-jurisprudentie
In deze bijdrage gaat de auteur in op de zaak-Kronos. In deze zaak is in geschil of de voormalige Duitse regelgeving, op basis waarvan (onder voorwaarden) voor binnenlandse dividenden de "full-creditmethode" werd toegepast en voor buitenlandse dividenden de vrijstellingsmethode, in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. De auteur gaat in op de verhouding tussen enerzijds deze uitspraak en anderzijds de eerder gewezen jurisprudentie van het Hof van Justitie over vrijstellings- en verrekeningsmethoden en verliesverrekening. Daarnaast wijst zij op tegenstrijdigheden in de uitspraak en geeft aan wat haars inziens een correcter oordeel zou zijn geweest.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mr. drs. R.M. van Kooten en mr. B. Suvaal - Art. 13l Wet VPB 1969: lid 6 ontleed – deel 1
In dit eerste deel van hun tweeluik over art. 13l lid 6 ontleden de auteurs onderdeel a en b van die bepaling. In het tweede deel wordt art. 13l lid 6 onderdeel c tegen het licht gehouden. De focus ligt in dit tweeluik steeds op de praktische uitwerking, maar ook op (mogelijk) onbedoelde effecten en de (mogelijke) overkill.
De auteurs concluderen onder meer dat de ‘voor zover'-benadering van art. 13l lid 6 passend en geboden is en dat een correctie via art. 13l lid 6 onderdeel a en/of b slechts kan plaatsvinden voor zover een direct verband bestaat tussen de ‘foute' financiering en de deelneming. Voorts komt aan de orde dat hoewel de tekst van onderdeel b veel op die van onderdeel a lijkt, onderdeel b meer ruimte laat voor interpretatie en discussie. De auteurs introduceren in het kader van art. 13l lid 6 onderdeel b de termen ‘vergoedingensplitsing' en ‘rentesplitsing', waarbij belastingplichtigen in het ene geval voor vergoedingensplitsing kunnen opteren en in een ander geval juist voor rentesplitsing.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Dr. L.C.J. van Apeldoorn, prof. mr. dr. J.L.M.Gribnau en dr. B. Verbeek - Rechtvaardigheid en Belastingen – filosofie en fiscaliteit
Verslag van de workshop ‘Rechtvaardigheid en belastingheffing' gehouden op 28 augustus 2014 te Leiden.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Rubriek Parlementair
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Binnenkort in het Weekblad
Art. 13l Wet Vpb 1969: lid 6 ontleed – deel 2
In dit tweede deel van hun tweeluik over art. 13l lid 6 ontleden mr. drs. R.M. van Kooten en mr. B. Suvaal onderdeel c (de oogmerktoets). Zij gaan in op mogelijke redenen, anders dan de renteaftrek, om een deelneming onder Nederland te hangen en concluderen dat de aansturende functie slechts als voorbeeld dient, maar wel kan gelden als safe harbor. Verder concluderen zij dat fiscale redenen, anders dan de renteaftrek, een zelfstandige rol kunnen spelen.
De auteurs verdelen art. 13l lid 6 onderdeel c onder in een (eenmalige) historische en een (jaarlijkse) actuele toets en constateren dat laatstgenoemde toets minder ver gaat dan de eerste. Naar hun mening is geen sprake van een cumulatieve toets. De auteurs gaan nader in op het dynamische karakter van art. 13l lid 6 onderdeel c, dat zowel kan leiden tot ‘besmetting' als ‘ontsmetting'.
Tot slot komen de auteurs tot de conclusie dat bij een samenloop van de verschillende onderdelen van art. 13 lid 6 zeer terughoudend moet worden omgesprongen met een mogelijke cumulatie van effecten.
Negeren van transacties tussen gelieerde partijen
In het Verrekenprijzenbesluit gaat de Staatssecretaris van Financiën niet alleen in op de zakelijkheid van de prijs van een transactie tussen gelieerde partijen, maar ook op de zakelijkheid van de transactie als zodanig. De Staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat ingeval een transactie als zodanig niet zakelijk wordt geacht deze voor fiscale doeleinden kan worden genegeerd. In dit artikel bespreken auteurs de standpunten in het Verrekenprijzenbesluit over het negeren van transacties en de bezwaren daartegen. Mr. R.P.F.M. Hafkenscheid, mr. M.A. de Lange en mr. drs. P.W.H. Lankhorst tonen aan dat de betreffende standpunten niet worden gesteund door de jurisprudentie en concluderen dat het arm's-lengthbeginsel niet gebruikt kan worden om transacties te negeren op de gronden die het Verrekenprijzenbesluit aangeeft. Dat neemt niet weg dat er een maatschappelijke stroming bestaat die meent dat de Belastingdienst de middelen zou moeten hebben winstoverheveling naar laagbelaste gelieerde partijen met als enig doel belastingbesparing tegen te gaan. De oplossing moet volgens de auteurs echter gezocht worden in een aantal aanpassingen in het wettelijke stelsel en niet in het oprekken van het arm's-lengthbeginsel.