Op donderdag 21 februari verschijnt nummer 7275. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:
Drs. V.L Meijerman - Onschuldpresumptie in fiscalibus, vaker dan je denkt!?
De onschuldpresumptie waarborgt een onbevooroordeelde strafrechtsgang en beschermt de publieke reputatie van een verdachte. Dat is ook van belang buiten het strafrecht. Sinds het arrest-Minelli (1983) is het namelijk vaste EHRM-jurisprudentie dat een “niet-strafrechter”, bij gebrek aan een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling, geen twijfel mag zaaien over de onschuld van een aan zijn rechterlijk oordeel onderworpen justitiabele. Op 23 oktober 2014 oordeelde het EHRM (Melo Tadeu) voor het eerst expliciet dat de onschuldpresumptie ook van toepassing kan zijn in een fiscale (invorderings)zaak ná een strafzaak. Nadien speelt de onschuldpresumptie ook in Nederlandse fiscale rechtspraak een rol van betekenis. In deze bijdrage beschrijft de auteur de werking van de onschuldpresumptie in een belastingprocedure. Vanuit zijn visie op die werking onderwerpt hij een aantal Nederlandse fiscale uitspraken aan een kritische beschouwing. Hij concludeert dat de onschuldpresumptie vaker van toepassing is in een fiscale procedure dan op voorhand gedacht.
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Dr. F.J. Elsweier - Een pleidooi voor het kunnen doorschuiven tegen een tussenwaarde bij fusie en splitsing
In Duitsland bestaat er een mogelijkheid om bij fusie en splitsing activa en passiva door te schuiven tegen een waarde tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer (tussenwaarde). In Nederland bestaan er vergelijkbare regelingen in de vennootschapsbelasting (art. 14c lid 2 en art. 20a lid 12 Wet VPB 1969) die een verplichte, respectievelijk vrijwillige herwaardering van activa en passiva voorschrijven voor zover er compensabele verliezen zijn. Volgens de auteur is het aanbevelenswaardig een dergelijke bepaling ook in te voeren bij de Nederlandse juridische fusie en zuivere-splitsingfaciliteit en wellicht ook bij het fiscale-eenheidsregime. De overdrager zou er dan voor kunnen kiezen vermogensbestanddelen door te schuiven tegen een tussenwaarde (zijnde de boekwaarde plus de compensabele verliezen), waardoor bijvoorbeeld lastige winstsplitsingsproblematiek achterwege kan blijven. Bovendien is een dergelijke regeling rechtvaardig en komt de overheid in principe niets tekort omdat recht wordt gedaan aan de totaalwinstgedachte.
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Drs. M.A.B. Bögemann RB - Tijd voor Arbeid
Verslag van de nieuwjaarsbijeenkomst van het Register Belastingadviseurs, gehouden op 18 januari 2019 te Nieuwegein.
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Rubriek Parlementair
Direct door naar het volledige artikel in Navigator
Binnenkort in het Weekblad
Op weg naar een nieuw woonplaatsbegrip?
In dit artikel constateert Mr. E.I. Brouwer dat recente jurisprudentie over het fiscale woonplaatsbegrip tot verwarring kan leiden. Aan de hand van een beschouwing van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie worden enkele elementen onderscheiden die nog steeds een rol lijken te spelen bij de woonplaatsbepaling. Tevens bevat het artikel een aanbeveling om het woonplaatsbegrip te verduidelijken.
Het identificeren van directe kosten in de btw
Gemengd presterende btw-ondernemers moeten voor het bepalen van de omvang van het recht op aftrek van voorbelasting vaststellen in hoeverre btw op kosten rechtstreeks aan aftrekgerechtigde dan wel niet-aftrekgerechtigde prestaties is toe te rekenen. De criteria voor het identificeren van deze directe kosten zijn in de jurisprudentie van het HvJ EU niet uitgekristalliseerd. Met name de aard en inhoud van het verdisconteringscriterium roepen hierbij vragen op. Mede aan de hand van enkele recente ontwikkelingen in de rechtspraak, onderzoekt mr. dr. S.B. Cornielje de wijze waarop directe kosten moeten worden geïdentificeerd, en wat daarbij het belang is van het verdisconteringscriterium.
Producten: WFR-signaleringen