Hof Den Haag oordeelt dat de eengezinswoning die in gebruik is bij vijf studenten voor de zuiveringsheffing aangemerkt moet worden als bedrijfsruimte. De verhuurder van de woning betaalt daarom een hoger bedrag aan zuiveringsheffing.

Belanghebbende, X, is mede-eigenaar van een eengezinswoning dat dienst doet als ‘verenigingshuis' van een studentenvereniging. X verhuurt het pand in het jaar 2011 aan vijf studenten. Iedere student beschikt over een eigen niet afsluitbare (slaap)kamer. Verder is er een gemeenschappelijke woonkamer, keuken, badkamer en toilet. De studenten zijn door de afdeling Toezicht Gebouwen van de gemeente Rotterdam aangemerkt als woongroep. In geschil is of de woning voor de heffing van de zuiveringsheffing een bedrijfsruimte is of een woonruimte. Voor woonruimte is een lager bedrag aan heffing verschuldigd.

Hof Den Haag oordeelt dat de eengezinswoning die in gebruik is bij vijf studenten voor de zuiveringsheffing aangemerkt moet worden als bedrijfsruimte. Met het Hoogheemraadschap en de rechtbank is het hof van oordeel dat het pand niet wordt bewoond door een met een gezin gelijk te stellen leefeenheid. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de duurzaamheid in de personele samenstelling – die kenmerkend is voor een gezin – ontbreekt. Dit blijkt uit de gemeentelijke basisadministratie die aangeeft dat van 2008 t/m 2011 er in totaal 10 personen in wisselende samenstelling in het pand hebben gewoond. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Waterschapswet 122h-1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 18 april

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen