Belanghebbende, X bv, vraagt bij de gemeente Rijnswoude op 7 april 2005 een bouwvergunning eerste fase aan voor de bouw van vier windturbines. Op 2 mei 2005 dient X bv een aanvraag in voor een bouwvergunning tweede fase. In beide aanvragen raamt X bv de bouwkosten op ruim € 3,1 miljoen. Op 16 februari 2006 sluit X bv een koop-/aannemingsovereenkomst voor de windturbines voor een bedrag van ruim € 10,5 miljoen. In een brief van 22 februari 2006 geeft X bv aan dat de bouwkosten volgens haar ruim € 6,1 miljoen bedragen. De gemeente legt X bv hierna twee aanslagen leges op naar een grondslag van ruim € 3,1 miljoen. Later legt de gemeente X bv de in geschil zijnde navorderingsaanslag leges op (met boete), tegen een hogere heffingsgrondslag die is gebaseerd op de aannemingssom. Rechtbank 's-Gravenhage vernietigt de navordering van leges omdat het vereiste nieuwe feit ontbreekt en X niet ‘te kwader trouw' was in de zin van art. 16 AWR.
Hof 's-Gravenhage oordeelt in navolging van Rechtbank 's-Gravenhage dat de heffingsambtenaar niet beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De heffingsambtenaar stelt dat X bv de bouwkosten in haar brief van 22 februari 2006 heeft berekend op grond van de NEN-norm 2631 terwijl er toen al een koop/aannemingsovereenkomst was. Het hof overweegt echter dat X bv in de brief melding heeft gemaakt van de aannemingssom. Als de gemeente de brief zorgvuldig had bestudeerd, had zij kunnen concluderen dat er een aannemingssom aanwezig was, maar dat X bv van mening was dat bepaalde kosten van deze aannemingssom niet tot de heffingsgrondslag voor de leges behoorden. Gelet op het voorgaande is er van kwade trouw aan de zijde van X bv evenmin sprake. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof 's-Gravenhage
Editie: 18 april