De Hoge Raad oordeelt dat uit de rechtspraak die onder de Wet IB 1964 reeds is ontwikkeld, volgt dat proceskosten, gemaakt ter beëindiging of vermindering van een (partner)alimentatieverplichting geen aftrekbare kosten of persoonlijke verplichtingen vormen. Nu bij de invoering van de Wet IB 2001 geen wijziging is beoogd, is er geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken.

Belanghebbende, de heer X, is gehuwd geweest met mevrouw Y. In hun echtscheidingsconvenant is vastgelegd dat de waarde van de levensverzekeringen en koopsompolissen (hierna samen: de polissen) bij helfte wordt verdeeld en dat de koopsompolissen, onder de last van verrekening, aan X worden toebedeeld. Y heeft X doen dagvaarden voor de civiele rechter met als eis onmiddellijke verrekening en uitbetaling van de waarde van de polissen. X heeft zich in deze laten ondersteunen door een advocaat. Uitkomst is dat X eenmalig € 47.853 aan Y moet betalen. Dit bedrag en de advocaatkosten van € 7265 trekt X in 2005 en 2006 af als onderhoudsverplichting. In geschil is of de advocaatkosten aftrekbaar zijn. Rechtbank Gelderland stelt X in het ongelijk. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat advocaatkosten niet als onderhoudsverplichting zijn aan te merken. De Wet IB 2001 biedt ook niet de mogelijkheid (advocaat)kosten ter zake van onderhoudsverplichtingen in aftrek te brengen. De advocaatkosten zijn niet op de voet van art. 3.108 Wet IB 2001 aftrekbaar, aangezien de betalingen van X aan Y in het kader van de onderhoudsverplichting in de sfeer van de inkomensbesteding liggen en niet in die van de inkomensverwerving. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de klacht faalt op grond van de hierna vermelde onderdelen 5.9, 5.10 en 5.13 van de conclusie van Advocaat-Generaal Niessen. (5.9) Uit de rechtspraak die onder de Wet IB 1964 reeds is ontwikkeld, volgt dat proceskosten, gemaakt ter beëindiging of vermindering van een (partner)alimentatieverplichting, of vergelijkbare procedures, geen aftrekbare kosten of persoonlijke verplichtingen vormen. Nu bij de invoering van de Wet IB 2001 geen wijziging is beoogd, is er geen aanleiding om van die rechtspraak af te wijken. (5.10) Weliswaar hebben de advocaatkosten ertoe geleid dat de omvang van de onderhoudsverplichting, en dus het recht op aftrek, is afgenomen, maar dat maakt niet dat die kosten zelf als aftrekbare onderhoudsverplichting kunnen worden aangemerkt. X heeft die kosten immers niet gemaakt tot behoud of verkrijging van zijn recht tegenover de verzekeraar. (5.14) Onder de Wet IB 1964 is al geoordeeld dat kosten welke betrekking hebben op inkomsten naar hun aard verschillen van kosten welke betrekking hebben op – al dan niet aftrekbare – uitgaven. Van een verboden discriminatie was geen sprake (vgl. HR 5 juli 1995, nr. 30 330, BNB 1995/283). De Hoge Raad heeft in 2010 geen aanleiding gezien van dat oordeel terug te komen (zie HR 1 oktober 2010, nr. 09/05123, V-N 2010.62.11). Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.3

Wet inkomstenbelasting 2001 3.108

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 29 februari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen