Belanghebbende, X, oefent een transportbedrijf uit. X doet in de jaren 2002 tot en met 2005 op eigen naam en voor eigen rekening aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van goederen in opdracht van A bv. Naar aanleiding van een controle legt de inspecteur een uitnodiging tot betaling (utb) op aan X. Hof Amsterdam vernietigt deze utb bij zijn uitspraak van 27 januari 2011 (nr. 09/00357). In maart 2011 kondigt de inspecteur aan dat hij een tweede utb zal gaan opleggen. Hij legt de utb uiteindelijk op 6 juli 2011 op. In geschil is of het geboekte bedrag binnen de (mededelings)termijn van drie jaren, als bedoeld in art. 221 lid 3 CDW, heeft plaatsgevonden. Hierbij is dan van belang of de termijn van drie jaren wordt geschorst door het instellen van hoger beroep, voor de duur van de appelprocedure. Rechtbank Haarlem oordeelt, onder verwijzing naar art. 243 CDW, dat uitsluitend het maken van bezwaar bij de bevoegde douaneautoriteit en het instellen van beroep bij de rechtbank, schorsende werking heeft. Hof Amsterdam oordeelt dat onder ‘beroep' in de zin van art. 243 CDW de gehele nationale bezwaar- en beroepsprocedure moet worden verstaan.
De Hoge Raad oordeelt dat het buiten redelijke twijfel is dat onder de zinsnede ‘de duur van de procedure van beroep' uit art. 221 lid 3 CDW wordt verstaan de totale duur die gemoeid is met het aanwenden van rechtsmiddelen die ter uitvoering van het CDW door de nationale wet ter beschikking worden gesteld voor het toetsen van de rechtmatigheid van de vaststelling en inning van een douaneschuld. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.