X bv maakt bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2004. Zij tekent eind 2008 een door de inspecteur opgestelde verklaring waarin zij afstand doet van beroep op verloop van de aanslagtermijn. De verklaring vermeldt dat "de termijn waarbinnen de aanslag vennootschapsbelasting 2004 (...) kan worden vastgesteld dreigt te verstrijken". X bv voert aan dat op dat moment de aanslagtermijn al verstreken was. X bv acht zich om die reden niet gebonden aan de afstandsverklaring.
Advocaat-generaal Wattel is van oordeel dat X wellicht niet gebonden is aan haar afstand van rechtsmiddelen tegen het verloop van de aanslagtermijn. Dit omdat de aanslagtermijn mogelijk al was verstreken toen X de afstandsverklaring tekende. De feiten die het hof heeft vastgesteld bieden geen basis voor het tegenovergestelde oordeel van het hof, zodat er in cassatie vanuit gegaan moet worden dat op het moment van ondertekenen bij gebrek aan uitstel de aanslagtermijn 2004 wél was verstreken en niet ‘dreigde te verstrijken'. Het hof heeft de bewijslast verkeerd verdeeld: X hoefde er slechts op te wijzen dat de wettelijke termijn verstreken was; het lag op de weg van de inspecteur om te bewijzen ofwel dat expliciet en bepaald uitstel op verzoek was verleend, ofwel dat X zich realiseerde dat de termijn verlopen was en ook zonder de onjuiste mededeling de verklaring zou hebben ondertekend. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van X gegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11-3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 18 juli