Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X de lening aan de vof van zijn dochter niet mag afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit een overige werkzaamheden.
X heeft in 2011 geld geleend aan een vof. Een van de vennoten is de dochter van X. De vennoten hebben alleen in 2011 rente betaald aan X. In 2017 is de onderneming gestaakt. X heeft in totaal € 28.429 uitgeleend en dit bedrag heeft hij als verlies uit terbeschikkingstelling in zijn aangifte IB/PVV 2017 opgenomen. X stelt dat op het moment van het ontvlechten van de vof, in 2017, sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel. Die lening heeft een waarde van nihil volgens X, omdat deze niet bij de dochter kan worden ingevorderd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat, indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat sprake is van een maatschappelijk ongebruikelijke terbeschikkingstelling, de waarde in het economische verkeer van de geldlening op dat moment nihil is. Een afwaardering is dan niet meer mogelijk. Voor zover X stelt dat de waarde hoger is dan nihil, oordeelt het hof dat X vanwege motieven in de privésfeer heeft afgezien van het innen van de geldlening. Daardoor is niet komen vast te staan dat de lening niet meer invorderbaar was. Het hoger beroep is ongegrond.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 5 januari