Belanghebbende, X bv, maakt deel uit van een groep vennootschappen en is ontstaan uit een activa- passivatransactie en een tweetal daarop volgende fusies. X bv exploiteert onder andere kansspelautomaten. Op 23 oktober 2009 meldt X bv de inspecteur per brief dat alle activiteiten in X bv zouden plaatsvinden en dat de verdwijnende rechtspersonen geen aangifte kansspelbelasting zouden doen. Ook staat in deze brief dat X bv door de overname juridisch eigenaar van de machines is geworden en dat op haar naam aangifte kansspelbelasting zal moeten worden gedaan. X bv heeft voor september 2009 aangifte kansspelbelasting gedaan maar het aangegeven bedrag niet voldaan. De inspecteur heeft de aangegeven kansspelbelasting nageheven en een verzuimboete opgelegd. Het beroep van X bv tegen de naheffingsaanslag wordt ongegrond verklaard. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam overweegt dat (intern) beleid van de Belastingdienst ertoe leidt dat voor het naheffingstijdvak uitsluitend de juridische eigenaar van de speelautomaten voor de heffing van kansspelbelasting als belastingplichtige wordt aangemerkt. Volgens het hof staat vast dat de speelautomaten die X bv exploiteert in het jaar 2009 op de balans staan van H bv en dat X bv die speelautomaten van H bv heeft gehuurd. Zowel de juridische als de economische eigendom van de speelautomaten komt aan H bv toe en niet aan X bv. De enkele omstandigheid dat X bv zich aanvankelijk ten onrechte als belastingplichtige heeft aangemerkt voor de kansspelbelasting en dus aangifte heeft gedaan, leidt niet tot de conclusie dat zij de bepalingen van de belastingwet niet juist heeft nageleefd. Omdat X bv niet de juridisch eigenaar was van de speelautomaten en het beroep van de inspecteur op artikel 20 lid 2, tweede volzin, van de AWR en het beroep op fraus legis falen, dienen de naheffingsaanslag en de daarmee samenhangende verzuimboete te worden vernietigd. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 20