Het Hof van Justitie EU oordeelt dat België in strijd met het EU-recht handelt door de verlengde herzieningsperiode voor de herziening van de BTW-aftrek voor onroerende investeringsgoederen niet van toepassing te verklaren op bouwwerkzaamheden die aan BTW worden onderworpen als diensten.

Het Belgische advocatenkantoor L BV verricht in de jaren 2007-2015 omvangrijke werkzaamheden aan haar bedrijfspand. Het pand wordt ook gedeeltelijk voor privé gebruikt. Door het vervallen van de BTW-vrijstelling voor advocatendiensten per 1 januari 2014, kan L BV de herzienings-BTW voor haar investeringsgoederen aftrekken. Bij de aftrek beroept L BV zich op de verlengde termijn van vijftien jaren die geldt voor ‘onroerende bedrijfsmiddelen’. Volgens de Belgische Belastingdienst geldt echter een termijn van vijf jaren, omdat de aan het pand verrichte werkzaamheden kwalificeren als ‘bedrijfsmiddelen’. In de ogen van de fiscus is er geen sprake van verbouwingswerkzaamheden die leiden tot een nieuwe eerste ingebruikneming van de onroerende zaak. De fiscus past daarom een herzieningsperiode van vijf jaren toe. De Belgische rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat België in strijd met het EU-recht handelt door de verlengde herzieningsperiode voor de herziening van de BTW-aftrek voor onroerende investeringsgoederen niet van toepassing te verklaren op bouwwerkzaamheden die aan BTW worden onderworpen als diensten. Dit zijn dan werkzaamheden die een aanzienlijke uitbreiding en/of een grondige renovatie van een gebouw met zich meebrengen. Verder moeten de werkzaamheden er toe leiden dat sprake is van een economische levensduur die overeenkomt met die van een nieuw gebouw.

[Bron Uitspraak]

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Rubriek: Omzetbelasting, Europees belastingrecht

Editie: 16 september

Informatiesoort: VN Vandaag

316

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen