Rechtbank Noord-Holland is van oordeel dat op grond van de fictiebepaling sprake is van beleggingen, waardoor na de aandeelhouderswijziging de verliezen niet meer verrekenbaar zijn.
Stichting Y is een woningcorporatie. X nv en haar twee dochtervennootschappen maken onderdeel uit van de fiscale eenheid van Stichting Y. De dochtervennootschappen verhuren onroerende zaken aan derden. Stichting Y verkoopt op 8 juni 2016 een aandelenbelang van 55,02% in X nv aan drie partijen. X nv vormt dezelfde dag vervolgens met haar twee dochtervennootschappen een fiscale eenheid. Stichting Y en X nv verzoeken om de verliezen van in totaal € 3.919.223 aan de dochtervennootschappen mee te geven. X nv geeft over de periode 8 juli t/m 31 december 2016 een belaste winst aan van € 2.720.664. Het aangegeven belastbare bedrag na verliesverrekening bedraagt € nihil. De inspecteur legt een aanslag op waarbij geen verliesverrekening in aanmerking is genomen.
Rechtbank Noord-Holland is van oordeel dat de dochtervennootschappen voldoen aan de voorwaarden van de wetsfictie. Op grond van de letterlijke tekst dienen de onroerende zaken voor toepassing van de verliesverrekeningsregels te worden aangemerkt als beleggingen. Het ontbreken van misbruik brengt de rechtbank niet tot een andere uitleg aangezien een tegenbewijsregeling in de regeling ontbreekt. De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Lees ook het thema Verliesverrekening in de vennootschapsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 20a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 17 maart