Belanghebbende, X, is van Afghaanse afkomst. X wordt voor fiscale aangelegenheden bijgestaan door B, die dit doet zonder daarvoor iets in rekening te brengen. B heeft voor X de verzoeken om voorlopige teruggaaf en de aangifte ib/pvv voor het jaar 2006 ingediend. Met dagtekening 16 januari 2006 is ten aanzien van X een voorlopige teruggaaf ib/pvv voor het jaar 2006 vastgesteld. Op de voorzijde van het aanvraagformulier van de voorlopige teruggaaf ib/pvv 2006 staat onder meer vermeld dat geadviseerd wordt om een wijziging van de voorlopige teruggaaf aan te vragen als de inkomsten van de fiscale partner lager dan € 7900 blijken te zijn. Op 21 februari 2006 en 17 juli 2007 heeft X wijzigingen doorgegeven. Dit resulteert in een vaststelling ten aanzien van X van twee nadere negatieve voorlopige aanslagen. X en/of B hebben, na het vaststellen van de twee hiervoor bedoelde nadere voorlopige teruggaven, diverse keren contact opgenomen met de Belastingtelefoon met de vraag of de voorlopige teruggaven juist waren. Geantwoord werd dat er geen reden was voor ongerustheid indien bij de schatting van de juiste gegevens is uitgegaan. X ontvangt een voorlopige aanslag ib/pvv over het jaar 2006 en moet de uitbetaalde bedragen terugbetalen. Het beroep van X hiertegen wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Hof Leeuwarden verklaart het hoger beroep ongegrond. De door de Belastingtelefoon verstrekte informatie en de op het aanvraagformulier van de voorlopige teruggave 2006 gegeven informatie was een vorm van voorlichting. De inspecteur is niet gebonden aan de door een dergelijke voorlichting gewekte verwachtingen (HR 26 september 1979, BNB 1979/311en HR 9 maart 1998, BNB 1988/148). X heeft afgaande op die voorlichting ook geen handeling verricht of nagelaten ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt. Niet voldaan is aan het dispositievereiste, zodat het hof het beroep op het vertrouwensbeginsel afwijst.