Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat instemming van beide partijen niet nodig is voor telefonisch horen in plaats van horen op de normale wijze.

Eiser, X, laat een gemachtigde bij de gemeente Alphen aan den Rijn een bezwaarschrift indienen tegen de WOZ-beschikking 2010. Het bezwaarschrift bevat de volgende passage: ‘Als u niet of gedeeltelijk aan dit bezwaarschrift tegemoet komt, verzoeken wij u om telefonisch gehoord te worden'. Op de uitnodiging van de gemeente voor een hoorzitting op het gemeentehuis reageert de gemachtigde met een brief waarin hij aangeeft graag telefonisch gehoord te willen worden. De gemeente doet daarop uitspraak op bezwaar zonder de gemachtigde te horen.

Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat instemming van beide partijen niet nodig is voor telefonisch horen in plaats van horen op de normale wijze. De passage uit de wetsgeschiedenis waarop de gemeente zich baseert, beoogt de belanghebbende te beschermen in de situatie waarin het initiatief tot een telefonische hoorzitting uitgaat van het bestuursorgaan en niet andersom. Een belanghebbende kan een telefonische hoorzitting weigeren als hij de voorkeur geeft aan een ‘echte' hoorzitting. Als een belanghebbende echter zelf verzoekt om een telefonische hoorzitting, dan zou het bestuursorgaan hier in beginsel aan moeten meewerken, aldus de rechtbank. Telefonisch horen is immers niet zonder meer uitgesloten als het met de nodige zorgvuldigheid plaatsvindt (Rb Breda 14 juni 2007, nr. AWB 06/4089, V-N 2008/2.11). De rechtbank oordeelt in deze specifieke casus dat de brief waarin de gemachtigde aangeeft graag telefonisch gehoord te willen worden geen verklaring is waarin afstand wordt gedaan van het hoorrecht. De gemeente heeft X dus ten onrechte de gelegenheid onthouden om te worden gehoord. Op verzoek van partijen wijst de rechtbank de zaak terug naar de gemeente.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage

2

Gerelateerde artikelen