Belanghebbende, X, komt in beroep tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen vermogensbelasting voor diverse jaren alsmede tegen de daarbij opgelegde boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. De navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn opgelegd in het kader van een door de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek naar houders van bankrekeningen, vermeld op door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekte fotokopieën, het zogenaamde Rekeningenproject. X komt in beroep. Hof Amsterdam heeft de ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de inspecteur op het bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. X en de staatssecretaris hebben beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris heeft het beroep later ingetrokken.
De Hoge Raad overweegt dat de uitspraken van het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geven van miskenning van hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, nr. 09/05192 (BNB 2011/207). De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Het beroep van X is gegrond. Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1991 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de kosten die X in verband met de behandeling van het beroep in cassatie heeft moeten maken.