De Hoge Raad oordeelt dat het hof had moeten onderzoeken of D Inc. uitsluitend op grond van hun vennootschappelijke betrekkingen aan A bv een voordeel doet toekomen, dat zij onder gelijke omstandigheden aan een van haar onafhankelijke vennootschap niet zou hebben verschaft.

Belanghebbende, X bv, is een fiscale eenheid die onderdeel is van een Japans concern. X bv gaat over tot afwaardering van een vordering van de gevoegde dochtermaatschappij A bv op B, een niet-gelieerde Spaanse distributeur die financieel in zwaar weer verkeert. B wordt vervolgens opgekocht door D Ltd., een Amerikaanse zustervennootschap van X bv. D Ltd. garandeert daarbij de voldoening van de vordering van A bv. X bv besluit de vorderingen commercieel weer op te waarderen, maar laat dit fiscaal achterwege, omdat volgens haar sprake is van een informele kapitaalstorting. Volgens de inspecteur kan alleen dan geen rekening worden gehouden met het voordeel als het volledig en uitsluitend zijn grond vindt in de vennootschappelijke betrekkingen binnen het concern. In de eerste cassatieronde casseert de Hoge Raad (8 juli 2016, nr. 15/03135, V-N 2016/36.11.) het oordeel van Hof Den Haag dat de opwaardering behoort tot de belastbare winst. Het verwijzingshof moet opnieuw onderzoeken of het voordeel dat A bv heeft ontleend aan de garantstelling door D Inc. geheel of ten dele zijn grond vindt in de vennootschappelijke betrekkingen. Hierbij moet dan rekening worden gehouden met de zakelijke belangen van D Inc. dan wel A bv bij het financieel overeind houden van B. Hof Amsterdam oordeelt vervolgens dat de opwaardering van de vordering evenredig kan worden toegerekend aan zakelijke en concernmotieven. X bv en de staatssecretaris gaan (wederom) in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof had moeten onderzoeken of D Inc. uitsluitend op grond van hun vennootschappelijke betrekkingen aan A bv een voordeel doet toekomen, dat zij onder gelijke omstandigheden aan een van haar onafhankelijke vennootschap niet zou hebben verschaft. De Hoge Raad geeft vervolgens nog enkele handreikingen en verwijst de zaak uiteindelijk naar Hof 's-Hertogenbosch. Een van de overwegingen die de Hoge Raad meegeeft is dat de belastingplichtige die stelt dat er sprake is van een informele kapitaalstorting, de bewijslast draagt om dat aannemelijk te maken. X bv moet daarom in deze zaak aannemelijk maken dat zich bij A bv een informele kapitaalstorting heeft voorgedaan, en wat de omvang daarvan was.

Lees ook het thema Eigen vermogen versus vreemd vermogen in de vennootschapsbelasting

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 maart

61

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen