De Hoge Raad oordeelt dat art. 17a Uitv. besl. IB 2001 buiten toepassing blijft als vaststaat dat de uit een stapeling van forfaits voortvloeiende waardering van verhuurde woningen in betekenende mate (dat wil zeggen voor 10% of meer) hoger is dan de werkelijke waarde daarvan.

Zie in dit verband HR 3 april 2015, nr. 13/04247, V-N 2015/19.13.

Belanghebbende, de heer X, koopt in 1997 een onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een bovenwoning, die reeds was verhuurd en een benedenwoning. In geschil is de IB-aanslag over 2010 en in het bijzonder de waarde van de bovenwoning in box 3 door toepassing van art. 5.20 lid 3 Wet IB 2001. De bovenwoning wordt reeds 30 jaar bewoond door dezelfde huurster. In 2010 betaalt zij € 6.246 aan huur. De box 3 heffing is € 4.485, zijnde 1,2% van de WOZ-waarde ad € 373.800. Rechtbank Den Haag vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. Hof Den Haag oordeelt dat door het vanaf 2010 geldende waarderingsvoorschrift voor verhuurde woningen een buitensporige last aan X wordt opgelegd. Art. 5.20 lid 3 Wet IB 2001 is dus in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (fair balance). Rechtsherstel wordt geboden door van de waarde in het economische verkeer van de bovenwoning in verhuurde staat uit te gaan zoals die door de rijkstaxateur per 1 januari 2010 is vastgesteld, zijnde € 274.000. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. X tekent incidenteel beroep in cassatie aan. De Hoge Raad oordeelt dat art. 17a Uitv. besl. IB 2001 buiten toepassing blijft als vaststaat dat de uit een stapeling van forfaits voortvloeiende waardering van verhuurde woningen in betekenende mate (dat wil zeggen voor 10% of meer) hoger is dan de werkelijke waarde daarvan (zie HR 3 april 2015, nr. 13/04247, V-N 2015/19.13). Als dit het geval is, dan moet met de waardedruk rekening te worden gehouden volgens de hoofdregels van box 3, namelijk door uit te gaan van de werkelijke waarde in het economische verkeer van de verhuurde woning op de WOZ-waardepeildatum, in dit geval 1 januari 2009. Pas als aldus een oordeel is gegeven over de waarde van de onderhavige bovenwoning kan worden beoordeeld of de daaruit voortvloeiende heffing in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM of enig ander rechtsbeginsel. Aangezien het hof is uitgegaan van een andere rechtsopvatting moet de zaak worden verwezen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang met inachtneming van voornoemd arrest. X stelt terecht dat het hof heeft verzuimd om het heffingvrije vermogen van € 20.661 en de kindertoeslag van € 2762 in mindering te brengen op de rendementsgrondslag. De beroepen van de Staatssecretaris en X zijn gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 4 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen