De Hoge Raad oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het (nominale) rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen.

X geeft in zijn IB-aangifte een inkomen uit sparen en beleggen van € 2987 (4% van € 74.675) aan. Hij heeft over 2014 € 1911 aan rente ontvangen. X is € 896 aan box 3-heffing verschuldigd en is van mening dat de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, op het niveau van de regelgeving, naar haar aard in strijd is met art. 1 EP EVRM. Het bezwaar van X is aangewezen als massaal bezwaar en door de Bond van Belastingbetalers in overleg met het Ministerie van Financiën geselecteerd om te worden uitgeprocedeerd. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de box 3-heffing niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Volgens het hof is voor het aannemen van een inbreuk op art. 1 EP EVRM op regelniveau namelijk niet voldoende dat het rendement van een bepaalde bezitting structureel blijft beneden de 4% van het daarin geïnvesteerde vermogen. Verder maakt X ook niet aannemelijk dat een rendement van 4% voor particuliere beleggers voor het totale box 3-vermogen onhaalbaar is. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het (nominale) rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. De Hoge Raad wijst er hierbij op dat dit rendement vanaf 2009 niet meer te realiseren is op Nederlandse staatsobligaties en vanaf 2001 op spaarrekeningen. Voor (termijn)deposito’s geldt dat het sinds 2010 niet meer realiseerbaar is. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat de box 3-heffing dan, mede gelet op het toepasselijke tarief, op stelselniveau een schending van art. 1 EP EVRM vormt als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. Omdat een dergelijke schending op stelselniveau gepaard gaat met een rechtstekort waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken, die niet voldoende duidelijk uit het stelsel van de wet zijn af te leiden, past de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau. Nu de procedure is beperkt tot de vraag of de box 3-heffing op stelselniveau een schending van art. 1 EP EVRM vormt, leidt een en ander niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

Lees ook het standpunt van de Bond voor Belastingbetalers over het arrest en het thema Box 3

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 2.13

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Dossiers: Box 3

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 juni

194

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen