De heer Y gaat namens de heer X in beroep inzake de voldoening op aangifte van BPM. In reactie hierop verzoekt de rechtbank om overlegging van een schriftelijke machtiging. Y stuurt een machtiging op met betrekking tot "het verzet in de bezwaar en (hoger) beroepsprocedures inzake geschillen met betrekking tot de geschillen met de RDW”. Op de zitting wordt geconstateerd dat daarom geen juiste machtiging is overgelegd. Volgens Rechtbank Den Haag is er geen aanleiding om Y alsnog in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen. Ook al in het verweerschrift van de inspecteur is namelijk het ontbreken van de juiste machtiging expliciet aan de orde gesteld. X gaat in hoger beroep en overlegt hiervoor wel een juiste machtiging.
Hof Den Haag oordeelt dat uit de in eerste aanleg overgelegde machtiging in voldoende mate is af te leiden dat Y, gelet ook op de gevolgde bezwaarprocedure, is gemachtigd namens X op te treden in fiscale geschillen, in het bijzonder in BPM-geschillen als deze. Dit is conform het uiteindelijke standpunt van de inspecteur. De uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven. Volgt terugwijzing.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:24
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 25 april